Belanghebbende is makelaar van beroep. Hij heeft samen met zijn echtgenote een pand gekocht dat tot de portefeuille van zijn makelaarskantoor hoorde. Het pand is voor een lager bedrag gekocht dan waarvoor het aanvankelijk te koop is aangeboden. Het pand bleef op de website van het makelaarskantoor te koop aangeboden, is daarna ruim 4 maanden uit de verkoop gehaald en is vervolgens weer te koop aangeboden. Uiteindelijk is het pand in het daaropvolgende jaar – 2014 – aan een derde verkocht voor een bedrag hoger dan de aankoopprijs. Belanghebbende en de echtgenote hebben het pand in hun aangiftes als eigen woning aangemerkt.

In geschil is of het pand voor het jaar 2013 een eigen woning is, zodat belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten ter zake van het pand bij de bepaling van het inkomen uit eigen woning, of de inspecteur het verkoopresultaat van het pand in 2014 terecht als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangemerkt en of de inspecteur over beide jaren terecht een vergrijpboete heeft opgelegd.

Ten aanzien van de eigen woning 2013 acht de rechtbank het onaannemelijk dat het pand is gekocht met de intentie om zelf te bewonen. Het pand kan dus in 2013 niet worden aangemerkt als een eigen woning en de inspecteur heeft de aftrekbare kosten eigen woning terecht gecorrigeerd.

De vergrijpboete 2013 heeft de inspecteur vastgesteld op 50% van het belastingbedrag dat voortvloeit uit de eigenwoningcorrectie. Dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan acht de Rechtbank bewezen. Verder is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en dat hij die kans  toen bewust heeft aanvaard. De Rechtbank acht een boete van 50% passend en geboden.

Belanghebbende beschikte bij de aankoop van het pand over bijzondere kennis, waardoor er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden in het jaar 2014. Ten aanzien van de vergrijpboete 2014 merkt de Rechtbank op dat de inspecteur onvoldoende concreet heeft gemaakt wat belanghebbende precies wordt verweten. De vergrijpboete dient dus te worden vernietigd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2020:1116