Een belastingadviseur heeft voor vrienden en kennissen belastingaangiften ingediend tegen betaling. Deze ‘werkzaamheden’ noteerde hij naar eigen zeggen in zijn privé-agenda nu het volgens hem in de privésfeer viel. In het kader van een boekenonderzoek heeft de inspecteur verzocht om het verstrekken van de privé-agenda’s van de belastingadviseur. De belastingadviseur geeft geen gehoor waarna de inspecteur een informatiebeschikking afgeeft wegens het niet nakomen van artikel 47 AWR. Hof Den Bosch oordeelde dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven. In cassatie betoogt de belastingadviseur dat artikel 47 AWR niet van toepassing is op de gevraagde privéagenda’s, omdat hij daarover niet meer beschikt.

De Hoge Raad overweegt dat het niet-verstrekken van gegevens of gegevensdragers waarover de belastingplichtige niet of niet meer beschikt en ook niet kan beschikken, in beginsel niet leidt tot een schending van art. 47 AWR. Dit is niet anders indien de belastingplichtige niet meer over de gevraagde gegevensdragers beschikt omdat hij deze niet heeft bewaard.

Bij administratieplichtigen in de zin van artikel 52 lid 2 AWR, zoals in dit geval belanghebbende, geldt deze uitzondering echter niet onverkort. Op grond van artikel 54 AWR wordt de administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan onder meer de in artikel 47 lid 1 letter b AWR neergelegde verplichting, voor de toepassing van de artikelen 25 en 27e AWR geacht niet volledig te hebben voldaan aan de administratieplicht in de zin van artikel 52 AWR, tenzij aannemelijk is dat sprake is van overmacht.

Toepassing van de artikelen 25 en 27e AWR wegens het niet-voldoen aan hiervoor genoemde verplichting kan slechts aan de orde komen nadat in verband daarmee een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR is gegeven. Volgens de Hoge Raad moet aangenomen worden dat het hiervoor bedoelde rechtsvermoeden van artikel 54 AWR ook geldt bij de beoordeling of een informatiebeschikking wegens het niet-voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 47 lid 1 letter b AWR terecht is gegeven.

De Hoge Raad oordeelt dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat belanghebbende niet in reactie op het verzoek van de inspecteur heeft aangevoerd dat hij als gevolg van overmacht niet meer beschikt over de privé-agenda’s. Onder andere hiervan uitgaande heeft het hof kunnen oordelen dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven en dat aan dat oordeel niet afdoet de omstandigheid dat belanghebbende niet meer over de agenda’s beschikt. De klachten falen in zoverre.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:528

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:528