Op 15 september 2016 heeft het Hof geoordeeld dat art. 181bis UCDW toepassing mist bij een controle achteraf op de voet van art. 78 CDW. Toepassing van art. 181bis UCDW is naar het oordeel van het Hof beperkt tot de fase van verificatie van de juistheid van een aanvaarde douaneaangifte als bedoeld in art. 68 van het CDW. Onder deze omstandigheden heeft te gelden dat naar de gewone regels van stellen en bewijzen op de Inspecteur de last rust om aannemelijk te maken dat de aangegeven transactiewaarden onjuist zijn. Aan de op hem rustende bewijslast heeft de Inspecteur niet voldaan, zodat niet is komen vast te staan dat belanghebbende te lage douanewaarden heeft aangegeven.

Op 29 september 2017 heeft A-G Ettema geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het beroep in cassatie. A-G Ettema was van oordeel dat de conclusie van het Hof berust op een onjuiste rechtsopvatting. Toepassing van art. 181bis UCDW is ook nog mogelijk bij een controle achteraf. Verwijzing moet volgen. Het Hof had moeten beoordelen of de Inspecteur de gegronde twijfel als bedoeld in art. 181bis UCDW aannemelijk heeft gemaakt. (Zie hieromtrent de SponOn van 26 oktober 2017: https://www.debontspoton.nl/douane/a-g-hoge-raad-toepassing-van-art-181bis-ucdw-ook-mogelijk-bij-controle-achteraf/.)

De Hoge Raad oordeelt dat het buiten redelijke twijfel is dat art. 181bis UCDW ook van toepassing is in het kader van een controle achteraf op de voet van art. 78 CDW. De oordelen van het Hof geven daardoor blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld, maar kan niet tot cassatie leiden. 

Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat “de omstandigheid dat de aangegeven transactiewaarden lager zijn dan de door de Inspecteur aangehaalde gemiddelde prijzen zelfs geen begin van bewijs vormt dat de aangegeven transactiewaarden onjuist zijn”. In dit oordeel ligt besloten dat het Hof van mening is dat al hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, geen aanwijzing vormt om te twijfelen aan de juistheid van de aangegeven transactiewaarden. Dit oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Het kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

De Inspecteur heeft met betrekking tot de aangegeven douanewaarden niet aannemelijk gemaakt dat gegronde twijfel bestaat over de aangegeven transactiewaarden zoals bedoeld in art. 181bis UCDW. De onderhavige uitnodigingen tot betaling zijn ten onrechte uitgereikt.

HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2878

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:2878