Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij opzettelijk een aangifte omzetbelasting onjuist heeft ingediend, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

Verdachte heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu uit de ATV-richtlijnen 2006 blijkt dat pas kan worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging bij een benadelingsbedrag dat hoger ligt dan € 12.500. De verdediging stelt vast – aan de hand van de berekening van de fiscus – dat het fiscale nadeel € 12.000 bedraagt en dat de zaak derhalve niet in aanmerking komt voor strafrechtelijke vervolging.

Het Hof heeft dit verweer verworpen, nu – naar het oordeel van het Hof –  één van de aspecten genoemd in hoofdstuk 6 van de ATV-richtlijnen 2006 aan de orde is, waardoor er alsnog strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden. Dit aspect houdt in dat sprake is van een combinatie van een fiscaal delict met een ander delict. Verdachte werd immers, op het moment van ‘aanmelding’ van de zaak voor strafrechtelijke vervolging, ook verdacht van valsheid in geschrift. Het Hof is derhalve van oordeel dat het OM niet in strijd met de ATV-richtlijnen heeft gehandeld, en acht het OM daarom ontvankelijk in de vervolging. Hiertegen keert zich het middel bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad overweegt dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan en dat het fiscaal nadeel dat als gevolg daarvan is geleden, € 12.000 – dus minder dan het drempelbedrag van € 12.500 – bedraagt. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat het OM niet in strijd met de richtlijnen heeft gehandeld, ontoereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak en wijst de zaak terug naar het Hof opdat de zaak in hoger beroep opnieuw kan worden behandeld.

Hoge Raad 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2020

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2020