De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd van € 5.000. Gelijktijdig heeft hij een verzuimboete opgelegd van € 2.460 en € 67 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur de aanslag, de beschikking heffingsrente en de verzuimboete gehandhaafd.

Bij uitspraak van 5 september 2014 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Evenals bij de rechtbank is bij het hof in geschil of de inspecteur de belastbare winst terecht heeft vastgesteld op € 5.000, en of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Volgens de rechtbank berust de aanslag op een redelijke schatting, aangezien de inspecteur ter onderbouwing hiervan de aangifte omzetbelasting van een CV waarin belanghebbende beherend vennoot was, gebruikte en aanknopingspunten voor een nauwkeurigere schatting ontbraken. Ook het hof oordeelt dat de inspecteur zich in een positie bevond dat hij het belastbaar bedrag niet anders dan schattenderwijs kon vaststellen en dat hij daarbij in redelijkheid kon uitgaan van de omzet van de CV.

De rechtbank achtte, gelet op de aard en de ernst van het gepleegde verzuim, een boete van € 2.460 passend en geboden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat belanghebbende vanaf haar oprichting in 1998 geen aangiftes vpb heeft ingediend, haar ieder jaar ambtshalve een aanslag vpb is opgelegd, en dat hiertegen ingediende bezwaar- en beroepschriften geen van alle hebben geleid tot een vermindering van een aanslag en/of boete. Ook met deze beslissing verenigt het hof zich.

Gerechtshof Amsterdam, 23 juli 2015
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:3149