Puškár, belanghebbende, is door de Slowaakse belastingautoriteiten op een (interne) lijst gezet. Deze lijst bevat gegevens van natuurlijke personen die in de ogen van de belastingautoriteiten moeten worden beschouwd als “stromannen” (personen die fictief leidinggevende functies bij belastingplichtige rechtspersonen bekleden). Bij de naam worden het nationale identificatienummer, het identificatienummer van de belastingplichtige waarvoor de betrokkene optreedt en de duur van zijn mandaat vermeld. Een vergelijkbare situatie zou zich in Nederland voordoen als de Nederlandse Belastingdienst een lijst zou bijhouden van personen die betrokken zouden zijn bij bijvoorbeeld “ploffers” bij BTW- carrouselfraude.

Belanghebbende heeft de Slowaakse rechter gevraagd om de Slowaakse belastingautoriteiten, met inbegrip van de fiscale opsporingsdienst, te verbieden belanghebbende op die lijst te plaatsen. Tevens heeft belanghebbende verzocht bovenvermelde autoriteiten te gelasten, zijn naam van de betrokken lijst of soortgelijke lijsten en uit de informaticasystemen van de belastingdienst te verwijderen.

Het bestaan van de lijst is bevestigd door de fiscale opsporingsdienst, die heeft verklaard dat de lijst is opgesteld door de directie financiën.

Volgens belanghebbende is de maatregel van de directie financiën en van de fiscale opsporingsdienst vooral onrechtmatig omdat de vermelding van zijn gegevens op bovenvermelde lijst inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer, meer bepaald zijn recht op bescherming van zijn eer en waardigheid en zijn goede naam, artikel 7, 8 van het Handvest en artikel 7 van de richtlijn gegevens bescherming (richtlijn 95/46/EG) .

De nationale rechter heeft dat beroep, alsook andere beroepen, in afzonderlijke procedures om zowel formele als materiële redenen ongegrond verklaard.

Naar aanleiding van het door belanghebbende en de overige personen ingestelde grondwettelijk beroep heeft het grondwettelijk hof van Slowakije verklaard dat de hoogste Slowaakse rechter de fundamentele rechten van verzoekers op een eerlijk proces heeft geschonden en gebonden is aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens.
Vervolgens zijn prejudiciële vragen gesteld, waarbij de belangrijkste ging over de toelaatbaarheid van de nationale regeling die de mogelijkheid van een dergelijke lijst creëert in het licht van Europeesrechtelijke bepalingen. Het gaat dus om de vraag of de belastingautoriteiten een vertrouwelijke lijst mogen aanhouden van natuurlijke personen die fictief leidinggevende functies bekleden bij bepaalde rechtspersonen.

De A-G geeft aan die vraag als volgt te beantwoorden: “de belastingadministratie mag volgens artikel 7, onder e), van richtlijn 95/46 voor haar doeleinden een lijst aanhouden van personen die fictief leidinggevende posities in bepaalde rechtspersonen bekleden en die niet hebben ingestemd met hun vermelding op die lijst. Voorwaarde is dat die taak bij wet is overgedragen aan de belastingadministratie, dat het gebruik van de lijst voor de doeleinden van de belastingadministratie daadwerkelijk geschikt en noodzakelijk is en dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de verdenking dat de betrokken personen terecht op de lijst staan vermeld. Ook de fundamentele rechten op eerbiediging van het privéleven volgens artikel 7 van het Handvest en op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van artikel 8 ervan, zouden zich in dat geval niet verzetten tegen de opstelling en het gebruik van de lijst.”

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=189382&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=331933