Een rechtspersoon wordt verweten opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting  te hebben ingediend in de periode 2008 t/m 2013. Er zou contante omzet buiten de administratie zijn gehouden, waardoor er een te laag bedrijfsresultaat aan de Belastingdienst is opgegeven. De rechtspersoon en het Openbaar Ministerie hebben procesafspraken gemaakt en deze, middels een afdoeningsvoorstel, voorgelegd aan Rechtbank Rotterdam.

De rechtbank veroordeelt de rechtspersoon voor het opzettelijk onjuist indienen van vennootschapsbelasting aangiften. Alles afwegend, acht de rechtbank de door de Officier van Justitie in lijn met de procesafspraken geëiste schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, passend en geboden.

De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In het voordeel van de rechtspersoon is meegewogen dat het fiscale nadeel van € 93.856 aan de Belastingdienst is voldaan op grond van de met de fiscus gesloten vaststellingsovereenkomst. Daarnaast is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn met bijna acht jaar.

Rechtbank Rotterdam 13 februari 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:1877

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:1877