Op 11 oktober 2016 stond de auto van belanghebbende, terwijl deze was geschorst, op het talud in de berm naast een onverharde weg geparkeerd. De onverharde weg en de plek waar de auto stond, is niet afgesloten en er staan geen (verkeers)borden waarmee de toegang wordt verboden.

Een controleambtenaar van de Belastingdienst heeft melding gemaakt van de aanwezigheid van belanghebbendes auto op die plek. In die melding is opgenomen dat sprake is van een geschorst motorrijtuig dat op de openbare weg is aangetroffen. Op grond daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 2.086 en voor hetzelfde bedrag een verzuimboete.

In geschil is onder meer of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende stelt dat de plek waar zijn auto is aangetroffen geen deel uitmaakt van de openbare weg, dat autodealers waarbij geschorste auto’s op het terrein staan geen aanslagen krijgen, dat de rechter eerder heeft aangegeven dat de auto aldaar goed zou hebben gestaan en dat de bedragen van de naheffingsaanslag en boete samen te hoog zijn in verhouding tot zijn inkomsten.

Het Hof is van oordeel dat er geen afsluiting is geplaatst en evenmin enige bebording waaruit voor een bestuurder van een auto duidelijk moet zijn dat de eigenaar het oogmerk had het parkeren door derden op de plek waar de auto is aangetroffen niet te dulden. Nu de auto van belanghebbende op die plek geparkeerd stond, is gebruik gemaakt van de openbare weg.

De stelling van belanghebbende dat in gevallen waarin auto’s met geschorste kentekens van autodealers op hun niet afgesloten terreinen staan, geen naheffingsaanslagen worden opgelegd, merkt het Hof aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft zijn stelling echter niet – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – feitelijk onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen.

Het Hof merkt de stelling dat de rechter in een eerdere zaak heeft aangegeven dat ‘’de auto beneden aan de zeekant goed stond’’ aan als een beroep op afwezigheid van alle schuld (avas). De inspecteur heeft die stelling weersproken en naar voren gebracht dat de inspecteur bij die gelegenheid had gezegd dat er geen gebruik van de openbare weg is als belanghebbende de auto op zijn eigen terrein achter de woning zet. Reeds omdat de juistheid van de stelling van belanghebbende niet is komen vast te staan, faalt het beroep op avas.

De verzuimboete is in overeenstemming met de regelgeving opgelegd. Het Hof acht de hoogte van de boete passend en geboden. In de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de bedragen van de naheffingsaanslag en de boete samen circa twee maandsalarissen van belanghebbende belopen, ziet het Hof geen grond voor matiging.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:4320