Aan belanghebbende zijn over 2008, 2009 en 2010 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting met vergrijpboeten van respectievelijk € 597.673, € 133.568 en € 50.571 opgelegd. In geschil is onder meer de vraag of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en exploitatie van onroerend goed. Belanghebbende heeft in de loop der jaren een HIR gevormd ter zake van gerealiseerde boekwinst bij de verkoop van onroerende zaken. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij (onafgebroken) een herinvesteringsvoornemen had. Om die reden zou belanghebbende  ten onrechte dotaties aan de HIR hebben gedaan.

De inspecteur heeft een vergrijpboete ter zake van grove schuld opgelegd van 25%. De inspecteur wijst op het feit dat belanghebbende deel uitmaakt van een professionele vastgoedonderneming en dat de bestuurder jarenlange ervaring heeft met de exploitatie en handel in onroerende zaken en bekend is met de regelgeving van de HIR. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het door de hoge herfinanciering op voorhand duidelijk was dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig waren om de aanslagen Vpb te betalen.

Belanghebbende stelt dat sprake is van een  pleitbaar standpunt. De Rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken en de toelichting daarop afgeleid kan worden dat belanghebbende de intentie had om de opgebouwde HIR volledig voor de aankoop van vastgoed te benutten, alsmede dat bij opvolgende verkopen van vastgoed gedoteerd zou worden aan de HIR. Naar het oordeel van de Rechtbank wist of had belanghebbende behoren te weten, gelet op haar jarenlange ervaring met de HIR en de afspraken die zij voorheen heeft gemaakt met de inspecteur, dat van belang was dat zij daartoe het hele jaar en op de balansdatum een voldoende concreet herinvesteringsvoornemen had. Door vervolgens in de daaropvolgende jaren zonder nadere afstemming met de inspecteur en zonder concrete onderbouwing van het herinvesteringsvermogen de volledige HIR te benutten bij de gewraakte transacties, waardoor de belastbare bedragen negatief werden, heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten.

De Rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om de boeten te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn met  5%, met een maximum van € 2.500 per boete, en acht de boeten verder passend en geboden.

Rechtbank Gelderland 21 juli 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3986

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:3986