De verdachte is vennoot van een vof en wordt ervan verdacht zich – samen met vier medeverdachten – via zijn vof schuldig te hebben gemaakt aan het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrift. Het fiscale nadeel bedroeg bijna € 3 ton. Ook wordt hij ervan verdacht te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen va belastingfraude. De organisatie zou personen ronselen om als katvanger te fungeren voor een te starten bedrijf, waarna activiteiten werden ondernomen om dat bedrijf op te richten, er onjuiste negatieve (starters)aangiften omzetbelasting werden ingediend en valse facturen werden opgemaakt om te dienen als onderbouwing van die aangiften omzetbelasting. Aan de verdachte wordt tenlastegelegd het feitelijk leidinggeven aan een vof voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, het drijven van een onjuiste bedrijfsadministratie, het opmaken van valse facturen en deelname aan een criminele organisatie.

Rechtbank Overijssel acht de gepleegde valsheid in geschrifte ten aanzien van een geldleningsovereenkomst tussen de vof en een ander bedrijf en twee facturen bewezen. Met betrekking tot de geldleningsovereenkomst stelt de rechtbank onder meer vast dat de facturen die eraan ten grondslag liggen op een latere datum zijn opgesteld en er geen rente en zekerheden in waren opgenomen. De valsheid van de facturen volgt uit het feit dat de factuurnummers identiek zijn (in plaats van opvolgend), er een onjuist logo op stond alsmede en te summiere omschrijving en dat het verrichten van een contante betaling van € 68.000 hoogst ongebruikelijk is, aldus de rechtbank.

De twee valse facturen aan de vof zijn verwerkt in de aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2016, waardoor deze aangifte niet juist is. Ten aanzien van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2016 merkt de rechtbank op dat het dossier geen toelichting bevat over de onjuistheid van deze aangifte, waardoor voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen. Hoewel de valse facturen niet zijn verwerkt in de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal van 2016, is in daarin ten onrechte de geleverde voorraad niet opgenomen waardoor de aangifte alsnog door de rechtbank als valst wordt aangemerkt. Ook de bedrijfsadministratie is vals opgemaakt volgens de rechtbank, omdat de valse facturen zijn aangetroffen in de administratie van de vof en op een grootboekrekening als lening waren geboekt.

Verder kan het opzettelijk handelen van de verdachte als vennoot aan de vof worden toegerekend, waardoor de rechtbank opzet van de vof bewezen acht. Tevens acht de rechtbank het feitelijk leidinggeven bewezen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verdachte in zijn hoedanigheid van medevennoot van de vof gelijkelijk met medevennoot verantwoordelijk was voor correcte aangiften omzetbelasting en een correcte bedrijfsadministratie. Verdachte heeft de rol van boekhouder op zich genomen en hij heeft de belastingaangiften ingediend. De rechtbank spreekt verdachte evenwel vrij van het in vereniging plegen van de tenlastegelegde feiten tezamen met de vennootschap. De rechtbank acht evenmin bewezen dat de vof samen met een of meer andere personen opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend en haar bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt.

Gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet, kan zonder meer worden vastgesteld dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had om belastingfraude mogelijk te maken. Om dat doel te bewerkstelligen werden binnen het samenwerkingsverband facturen valselijk opgemaakt in verband met schijnwerkzaamheden, welke facturen gebruikt werden om onjuiste aangiften omzetbelasting te doen en voorbelasting uitbetaald te krijgen, zonder dat – uiteindelijk – de verschuldigde omzetbelasting werd afgedragen. Hierbij werd gebruik gemaakt van wisselende samenstellingen, waarbij de verdachte volgens de rechtbank één van de initiators was.

In het kader van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van drie jaar en zeven maanden, door een vermindering van zes maanden toe te passen. Aan de verdachte wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 30 maanden.

 

Rechtbank Overijssel 1 februari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:550

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:550