Aan verdachte, een fiscaal advocaat, is ten laste gelegd dat hij zich (als feitelijk leidinggever) heeft schuldig gemaakt aan het niet verstrekken van informatie aan de Belastingdienst, door op diverse mails en brieven niet (voldoende) te reageren in het kader van de Invorderingswet.

Verdachte heeft zich ter zitting op zijn geheimhoudingsplicht beroepen, omdat sprake is van klantgegevens die niet verstrekt mogen worden. De Rechtbank volgt verdachte niet in het verweer. Verdachte heeft meermalen gegevens die geen betrekking hebben op klanten geweigerd te verstrekken. Voor wat betreft de gegevens waarop wel specifieke klantgegevens staan, heeft verdachte onvoldoende onderbouwd dat de gevraagde gegevens inderdaad onder de geheimhoudingsplicht vallen. Ook had verdachte, eventueel in overleg met de Belastingdienst, aan de inlichtingenplicht kunnen voldoen zónder de geheimhoudingsplicht te schenden.

De Rechtbank stelt vast dat verdachte als feitelijk leidinggever van drie verschillende vennootschappen opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting de Belastingdienst inlichtingen te verschaffen en medewerking te verlenen. Hij had gemakkelijk kunnen bewerkstelligen dat wel aan de verplichtingen zou worden voldaan door openheid van zaken te geven.

De Rechtbank vindt dit extra kwalijk omdat verdachte van beroep belastingadviseur en advocaat is. Juist bij deze beroepsgroepen mag ervan uit worden gegaan dat zij zich aan de regels houden. Door dit niet te doen heeft verdachte het vertrouwen in zijn beroepsgroep geschaad.

De Rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen wat het benadelingsbedrag voor de Belastingdienst is. Verder houdt de Rechtbank – in het voordeel van verdachte – rekening met het motief van verdachte. Anders dan in de meeste andere zaken waarin de inlichtingenplicht is geschonden, was het verdachte er niet om te doen zich aan zijn belastingplicht te onttrekken, maar eerder om zijn klanten uit de wind te houden toen hem bleek dat zij benaderd werden voor het opleggen van derdenbeslag. Daarnaast weegt de Rechtbank mee dat ook de vennootschappen zijn veroordeeld voor het niet voldoen aan hun inlichtingenplicht.

In deze omstandigheden ziet de Rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uren. De vennootschappen zijn veroordeeld tot geldboetes van elk € 10.000.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:1535
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:1532
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:1536
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:1537