In een ”Nederlandse zaak” De Legé buigt het Europees Hof ter bescherming van de Rechten van de Mens (EHRM) zich over de vraag of artikel 6 EVRM (specifiek het verbod op zelfincriminatie) wordt geschonden als de Belastingdienst met een last onder dwangsom in een kort geding-procedure buitenlandse bankgegevens van belanghebbende afdwingt, welke vervolgens ter onderbouwing van vergrijpboetes aan die belanghebbende worden gebruikt. In deze samenvatting gaan wij tevens in op een soortgelijke casus die Rechtbank Gelderland enkele weken vóór de beslissing van EHRM behandelde.

Op basis van rechtspraak van EHRM mag wilsafhankelijk materiaal, zoals een verklaring van een belanghebbende verkregen in het kader van fiscaal onderzoek niet worden gebruikt voor beboeting van de desbetreffende belanghebbende. Wilsonafhankelijk materiaal, zoals bijvoorbeeld bankgegevens, kan echter wel voor beboeting worden gebruikt. Ook wanneer dit materiaal is ‘afgedwongen’ bijvoorbeeld in de situatie dat men verplicht is de informatie in het kader van de AWR aan de Belastingdienst te verstrekken. Volgens het EHRM zijn er situaties denkbaar waarin de autoriteiten wilsonafhankelijk materiaal niet voor beboeting mogen gebruiken: ”the situation where the authorities attempt to compel an individual to provide the evidence of offences he or she has allegedly committed by forcing him or her to supply documents which they believe must exist, although they are not certain of it.Aangezien de Belastingdienst bekend was met het bestaan van de (specifieke) bankgegevens van belanghebbende, is volgens het EHRM – ondanks de bankgegevens worden afgedwongen met een last onder dwangsom – het verbod op zelfincriminatie in casu niet van toepassing op die bankgegevens.

In de kort geding zaak die voorlag bij Rechtbank Gelderland weigerde een accountant (gedaagde) in het kader van een derdenonderzoek informatie te verstrekken aan de Belastingdienst (eiser). De accountant meent dat de gevraagde stukken onder het informele verschoningsrecht vallen, zodat bij haar de verantwoordelijk ligt te bepalen welke informatie wel/niet aan de inspecteur wordt verstrekt. De accountant weigert categorisch medewerking. De Belastingdienst vordert integrale medewerking aan het verzoek.

De rechtbank oordeelt dat voor een deel van de gevraagde informatie het fair-play beginsel en het informeel verschoningsrecht niet op gaat en veroordeelt de accountant (nu zij heeft nagelaten zich ten aanzien van specifieke stukken op het informeel verschoningsrecht te beroepen) tot volledige en onvoorwaardelijke medewerking.

Opvallend in het licht van de EHRM uitspraak is de aandacht die de accountant vraagt voor artikel 6 EVRM. De Belastingdienst heeft in reactie daarop tijdens de zitting voorgesteld om “aan de op te leggen dwangsom de restrictie te verbinden dat, voor zover de veroordeling betrekking heeft op materiaal waarvan het bestaan van de wil van [gedaagde] afhankelijk is, dit materiaal slechts zal worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing ten aanzien van de betrokken belastingplichtigen en ter onderbouwing van de vergrijpboetes die aan anderen dan [gedaagde] zijn of zullen worden opgelegd. 

Gelet op de aard van de te verstrekken gegevens en inlichtingen en de uitspraak De Legé tegen Nederland, ligt het niet voor de hand dat de bankgegevens kwalificeren als wilsonafhankelijk materiaal.

ECHR 4 oktober 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1004JUD005834215 (58342/15)

https://hudoc.echr.coe.int/fre#{%22tabview%22:[%22document%22],%22itemid%22:[%22001-219556%22]}

Rechtbank Gelderland 6 september 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:.5481.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2022:5481