Belanghebbende drijft met zijn BV een accountantspraktijk. Aan belanghebbende zijn ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegd omdat belanghebbende geen aangiftes heeft ingediend. Daarbij zijn telkens ook verzuimboetes opgelegd. In geschil is of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn verminderd en of de verzuimboetes terecht, en tot de juiste hoogte, zijn opgelegd.

Het Hof overweegt dat belanghebbende jaar in jaar uit geen,  of niet tijdig, aangifte doet. Een verzuimboete is gericht op het aanscherpen van de verplichting om aangifte te doen na daartoe te zijn uitgenodigd. In dit geval is sprake van het stelselmatig niet of niet tijdig doen van aangifte door belanghebbende die nota bene werkzaam is in de financiële en fiscale dienstverlening. Slechts in het geval van afwezigheid van alle schuld dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven.

Belanghebbende voert aan dat hij buiten zijn schuld om niet de informatie ter beschikking had die nodig was voor het tijdig doen van aangifte. Ook zou door een medisch ongeval in 2018 sprake zijn van afwezigheid van alle schuld. Het Hof acht beide redenen onvoldoende voor afwezigheid van alle schuld.

Verder heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat de opeenstapeling van verzuimboetes aanleiding moet geven tot matiging. Het Hof is echter van mening dat een verzuimboete moet aanzetten tot het nakomen van fiscale verplichtingen, en dat is nu juist niet gebeurd. Daarmee acht het Hof de boetes dus passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2020:1848