Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij – al dan niet als feitelijk leidinggever van verschillende rechtspersonen – opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Verdachte zou in totaal € 312.203 ten onrechte aan voorbelasting hebben teruggevraagd, waarvan € 74.249 daadwerkelijk door de Belastingdienst is uitgekeerd. Verdachte heeft het bedrag grotendeels contant opgenomen en heeft niets van dit bedrag terugbetaald.

Verdachte heeft tijdens zijn verhoren door de FIOD ontkend de aangiften te hebben ingediend. De Rechtbank acht desondanks bewezen dat verdachte de aangiften heeft ingediend. Immers is bij de aangiften telkens een onjuist e-mailadres vermeld waarover verdachte beschikte. Verder zijn op de aangiften een bankrekeningnummers vermeld waarover verdachte de beschikking had en heeft verdachte erkend dat hij de terugontvangen bedragen ook contant heeft opgenomen. Nu uit het dossier ook op geen enkele wijze volgt dat anderen – met of zonder medeweten van verdachte – de aangiften omzetbelasting hebben gedaan, kan het naar het oordeel van de Rechtbank niet anders dan dat verdachte deze aangiften heeft gedaan. Op grond van de inhoud van het dossier kan voorts worden bewezen dat de ingediende aangiften omzetbelasting onjuist waren. Hoewel naar het oordeel van de Rechtbank ‘maar’ € 74.249 aan verdachte is uitgekeerd door de Belastingdienst, zal de Rechtbank bij het bepalen van de strafmaat uitgaan van het door verdachte beoogde nadeel van € 312.203. Immers is het niet aan verdachte te danken dat niet dit gehele bedrag aan hem is uitbetaald, maar aan de oplettendheid van de belastingambtenaren.

Naar het oordeel van de Rechtbank is verder geen sprake van een uit de hand gelopen situatie, waarbij verdachte op een gegeven moment geen andere mogelijkheid zag dan het doen van een onjuiste aangifte, maar van een situatie waarin verdachte in korte tijd en vanaf het begin al zeer doelbewust op grootschalige wijze heeft gefraudeerd. Verdachte is bovendien niet ter terechtzitting verschenen om verantwoording af te leggen voor zijn handelwijze. Ook weegt de Rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten.

De Rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 12 maanden.

Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9800

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2016:9800