Belanghebbende heeft in 2011 in eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van metalen bevestigingsmiddelen. Deze goederen waren aangegeven als zijnde afkomstig uit Thailand. Na een douaneonderzoek van OLAF, waarin OLAF tot de conclusie kwam dat de goederen in werkelijkheid uit China afkomstig waren, is een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 954.269,50 aan antidumprechten.

Het OLAF-rapport stelde dat de goederen feitelijk uit China afkomstig waren ondanks dat er een verschil van 2% zat in het gewicht tussen de – aldus vermeend dezelfde – goederen toen deze in Thailand aankwamen en toen deze goederen Thailand weer verlieten. Met de gegevens van OLAF was het volgens de Inspecteur aannemelijk dat de goederen in Thailand alleen zijn omgepakt en dat als gevolg hiervan het gewicht bij aankomst in Nederland hoger was dan bij aankomst van de goederen in Thailand.

Belanghebbende stelde dat de inspecteur met een ‘aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ moest vaststellen dat de goederen feitelijk China als oorsprong hadden. De Rechtbank volgde deze redenering niet en stelde dat de inspecteur slechts aannemelijk hoeft te maken dat de goederen feitelijk uit China kwamen en aldus slechts waren omgepakt in Thailand.

Belanghebbende heeft niets tegen de bevindingen van OLAF ingebracht, behalve dan dat zij het bewijs te mager en niet verifieerbaar vindt. De Rechtbank oordeelde dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om tegenbewijs te leveren , hetgeen zij heeft nagelaten. Nu deze geen gronden heeft aangevoerd waaruit de onbetrouwbaarheid van de OLAF-gegevens zou blijken handhaaft de Rechtbank de UTB.

Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak: 27/07/2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2015:7853