Deze procedure heeft betrekking op de indeling van zogenoemde kabelschoentjes of connectoren (hierna: kabelschoentjes) in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De kabelschoentjes zijn bedoeld om een elektrische contactverbinding te maken binnen een stroomleiding. Partijen strijden over de vraag of de kabelschoentjes moeten worden ingedeeld als ‘andere contactdozen en contactstoppen (stekkers)’ als bedoeld in postonderverdeling 8536 69 90 van de GN (2,3%) dan wel als ‘aansluittoestellen en contactverbindingen voor draad en kabels’ als bedoeld in postonderverdeling 8536 90 10 van de GN (0%).

De Rechtbank is van oordeel dat de kabelschoentjes onder postonderverdeling 8536 90 10 moeten worden ingedeeld. Postonderverdelingen 8536 69 10 tot en met 8536 69 90 zijn bedoeld voor stekkers en contrastekkers die meerwegverbindingen tot stand brengen. De kabelschoentjes van belanghebbende zijn eenpolig en kunnen geen meerwegverbindingen tot stand brengen. Het Hof overweegt dat noch uit de GN-toelichting noch uit de jurisprudentie blijkt dat – voor indeling van de kabelschoentjes onder postonderverdeling 8536 69 90 – van belang is of de kabelschoentjes al dan niet meerpolig zijn. Uit de GS-toelichting volgt volgens het Hof uitdrukkelijk het tegendeel. Aangezien de kabelschoentjes beschikken over de objectieve kenmerken en eigenschappen van de in postonderverdeling 8536 69 90 genoemde goederen.

Anders dan het Hof meent de A-G dat de GS-toelichting op post 8536 geen aanwijzing bevat voor indeling van de kabelschoentjes als ‘andere contactdozen en contactstoppen (stekkers)’. Het Hof oordeelt dat meerpoligheid geen vereiste is voor indeling omdat in de GS-toelichting staat “a plug may have one or more pins or side contacts”. De A-G meent dat eerst dient te worden onderzocht of de kabelschoentjes als ‘plug’ kunnen worden aangemerkt. Zo nee, dan is niet relevant dat een plug “one or more pins or side contacts” kan hebben.

De conclusie van de A-G strekt ertoe dat de kabelschoentjes moeten worden ingedeeld onder postonderverdeling 8536 90 10 en dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard. Deze zaak illustreert de complexiteit van indelingsvraagstukken. Het zou goed kunnen dat mede gelet op de verschillende opvattingen tot nog toe weergegeven in de procedure de Hoge Raad noodzaak ziet om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.

Conclusie A-G Ettema, Hoge Raad, 1 februari 2017, ECLI:NL:PHR:2017:80

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2017:80