In onderhavige zaak voerde de douane-expediteur Vetsch in opdracht van twee Bulgaarse ondernemingen B en K in Oostenrijk goederen in. Vetsch diende daarvoor de aangiften als indirect vertegenwoordiger in en heeft verzocht om vrijstelling van de btw. Vervolgens worden de goederen door een andere expediteur verder naar B en K in Bulgarije vervoerd.
B en K hebben de intracommunautaire overbrenging van Oostenrijk naar Bulgarije naar behoren aangegeven en daarover de verschuldigde belasting voldaan. De Bulgaarse ondernemingen hebben de goederen vervolgens (kennelijk met btw) doorverkocht. Deze verkoop hebben zij echter niet wetsconform aangegeven, maar in plaats daarvan hebben zij aangifte gedaan voor een belastingvrije intracommunautaire levering aan Vetsch. Vaststaat dat die laatste levering niet heeft plaatsgevonden. Naar oordeel van de verwijzende rechter hebben B en K zich in zoverre schuldig gemaakt aan btw-fraude in Bulgarije, maar blijkt niet dat Vetsch hierbij betrokken was.
De prejudiciƫle vraag die vervolgens opkomt is of Vetsch als vertegenwoordiger van B en K (de importeurs) de btw-vrijstelling overeenkomstig artikel 143, lid 1, onder d, btw-richtlijn kan worden geweigerd, wanneer B en K na de overbrenging van de goederen vanuit de staat van invoer naar een andere lidstaat in een later stadium belastingfraude plegen.
A-G Kokott heeft in deze zaak conclusie genomen. De A-G meent dat nu Vetsch geenszins kan worden verweten dat zij wist of had moeten weten, dat zij haar opdrachtgevers op enigerlei wijze bij een voorgenomen btw-fraude in Bulgarije heeft geholpen, er niet is voldaan aan de door het HvJ EU gestelde voorwaarde voor een directe beperking van de belastingvrijstelling. Daarnaast is het niet verenigbaar met de btw-richtlijn iemand te straffen die niet wist of kon weten dat de betrokken handeling deel uitmaakt van fraude door de leverancier. Tot slot druist ook het feit dat een belastingplichtige voor een belastingvrijstelling afhankelijk wordt gesteld van het (latere) gedrag van een derde, waarop hij geen vat heeft, in tegen het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Aangezien Vetsch geen verwijt kan worden gemaakt, kan deze onderneming zich op de vrijstelling van btw bij invoer blijven beroepen.
HvJ EU Zaak C-531/17, Conclusie A-G Kokott