Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) heeft geoordeeld dat een voormalig accountant van EY de jaarrekening van DSB uit 2008 heeft goedgekeurd terwijl er onvoldoende basis was voor een goedkeurende verklaring. Het CBB verwijt de accountant een gebrek aan diepgang en aan een professioneel-kritische instelling.
Het CBB oordeelde in hoger beroep strenger dan de Accountantskamer in eerste aanleg in 2012. Toen kwam de accountant er met een berisping van af. De Accountantskamer oordeelde destijds over een klacht die toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) had ingebracht. Zowel de AFM als de accountant waren tegen de uitspraak van de Accountantskamer in beroep gegaan.

In grote lijnen luidde de klacht van de AFM dat de accountant bij het continueren en het uitvoeren van zijn controleopdracht te weinig rekening had gehouden met bijzondere omstandigheden. De AFM doelde onder meer op de kredietcrisis, de snelle bestuurswisselingen in de top van DSB en de maatschappelijke discussie over het verdienmodel van DSB. Verder verweet de AFM de accountant dat hij de cruciale balanspost kredietverlening onvoldoende had gecontroleerd en te weinig oog had gehad voor de mistige relatie tussen DSB Bank en DSB Beheer. Ook vond de AFM dat de accountant te weinig grond had voor zijn goedkeuring van de continuïteitsveronderstelling van het bestuur van DSB (‘going concern’) en het afgeven van een goedkeurende accountantsverklaring.

De Accountantskamer onderschreef de AFM-klacht op het punt van de beoordeling van de balanspost kredieten en het proces van kredietverstrekking. Voor de andere onderdelen van de klacht zag hij geen grond of liet ze buiten beschouwing.

Het CBB verklaart nu in zijn uitspraak een veel groter deel van de klacht van de AFM gegrond. Zo heeft de accountant inderdaad te weinig rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden rond DSB en is dus ’te mechanistisch’ te werk gegaan. Dat betekent dat een accountant niet volgens een enge interpretatie van de accountantsregels te werk mag gaan, maar ook de bredere context in zijn controle moet betrekken. Verder vindt het CBB dat de accountant zich te gemakkelijk heeft afgemaakt van de controle van de relatie tussen DSB Bank en DSB Beheer. Hij had bijvoorbeeld beter moeten controleren of een vordering van de bank op beheer wel op de juiste wijze in de boeken was opgenomen. Ten slotte oordeelt het CBB dat de accountant meer aandacht had moeten hebben voor de continuïteitsrisico’s en dat hij onvoldoende grond had voor een goedkeurende accountantsverklaring. Dat betekent dat de controle zowel aan het begin (continuïteitsveronderstelling) als aan het einde (accountantsverklaring) verkeerd is gegaan.

In de strafmotivering wordt niet ingegaan op het praktische feit dat de opgelegde maatregel zonder directe gevolgen heeft voor de accountant: hij is vorig jaar met pensioen gegaan.

College voor het Beroep en Bedrijfsleven, 18 november 2015

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2015:362