Voor het behandelen van een zaak heeft een accountant naast het uurtarief een success fee afspraak gemaakt met zijn klant. In deze tuchtzaak wordt in hoger beroep bevestigd dat de accountant er niet bij stil heeft gestaan dat een dergelijke afspraak zijn objectiviteit mogelijk kan bedreigen. Ook heeft hij nagelaten de relevante feiten en omstandigheden te onderzoeken. Daarmee heeft de accountant de gedragsregels onvoldoende nageleefd, maar dat wil nog niet zeggen dat hij niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld of misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen.

Een accountant-administratieconsulent (hierna: appellant) is met een klant (hierna: klager) overeengekomen dat hij hem zou vertegenwoordigen tegenover de Belastingdienst in een inkeerprocedure en dat hij daarvoor naast zijn uurtarief ook een success fee zou hanteren. Deze fee bedroeg 15% van het verschil tussen de vooraf ingeschatte belastingaanslag en de werkelijk opgelegde aanslag. Aan de klacht ligt het verwijt ten grondslag dat appellant met klager onder een valse voorstelling van zaken een resultaat afhankelijke beloning is overeengekomen.

Volgens de Accountantskamer heeft appellant het fundamentele beginsel van integriteit geschonden door het hanteren van de success fee onder valse voorstelling van zaken. De Accountantskamer rekende appellant in het bijzonder aan dat hij klager bij het overeenkomen van de succes fee heeft voorgehouden dat er een reële kans bestond dat een op box 1 gebaseerde aanslag zou worden opgelegd, terwijl er geen aanknopingspunten voor heffing in box 1 waren gebleken. Voor de bepaling van de hoogte van de succes fee is daarmee uitgegaan van een zeer negatief scenario. Daarmee heeft appellant impliciet als aanvaardbaar beschouwd dat hij excessief zou declareren, terwijl hijzelf geen enkel financieel risico liep. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de Accountantskamer niet eerlijk en oprecht gehandeld en misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en is hem de maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van één maand opgelegd.

Het CBb oordeelt in hoger beroep dat de Accountantskamer terecht heeft vastgesteld dat appellant niet of onvoldoende stil heeft gestaan bij het feit dat een dergelijke beloning een bedreiging voor zijn objectiviteit kan opleveren. Hij heeft daarmee niet de gedragsregels ex art. 21 VGBA nageleefd. Verder heeft appellant ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de success fee, zoals de hoogte en herkomst van het aan te geven vermogen of het maken van een reële inschatting van de kansen op een lagere of hogere navordering.

In tegenstelling tot de Accountantskamer, oordeelt het CBb echter dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Appellant had zijn voorstel om naast het uurtarief een succes fee te hanteren op betere informatie moeten baseren, maar dat wil niet zeggen dat hij daarmee niet integer heeft gehandeld. Daarom legt het CBb de minder vergaande maatregel van berisping op.

College van Beroep voor het bedrijfsleven 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:471