Belanghebbende drijft een eenmanszaak. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een belasting- en bedrijfseconomisch advieskantoor. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd met boetes van 25%.

In 2014 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden, waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2012 en de omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2011 tot en met 30 september 2010, is onderzocht. Uit het boekenonderzoek is onder meer gebleken dat de verwerkte administratie niet aansloot op de winstaangiften en de aangiften omzetbelasting, dat er geen deugdelijke urenadministratie van de advieswerkzaamheden was en dat de vaste urentarieven ontbraken. Verder bleek dat het onderhanden werk door belanghebbende schattenderwijs werd bepaald en dat facturen van een aantal als zakelijke kosten verantwoorde uitgaven ontbraken.

In geschil is onder meer of de boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

De Rechtbank is in dat kader van oordeel dat de boetes terecht zijn opgelegd. Daarbij is volgens de Rechtbank van belang dat belanghebbende belastingadviseur is en dus geacht wordt terzake kundig te zijn. Door kosten waarvan belanghebbende het zakelijke karakter niet kan onderbouwen of die zelfs een overduidelijk privékarakter hebben ten laste van de winst te brengen zonder zich ervan te vergewissen of deze aftrek wel toelaatbaar is, heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank zeer nalatig gehandeld en is er sprake van grove schuld. De Rechtbank acht een boete van 25% passend en geboden. De Rechtbank oordeelt op basis van de feiten dat het belastbaar inkomen van belanghebbende, en dus de boetegrondslag, lager is. Voorts dienen de boetes volgens de Rechtbank te worden gematigd in verband met het overschrijden van de redelijke termijn, aangezien deze is overschreden met 10 maanden. De Rechtbank zal de boetes matigen met 10%.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2018:3332