Het BFT heeft aan een accountantskantoor in eerste instantie een bestuurlijke boete van € 265.000 opgelegd vanwege het overtreden van de monitorings- en van de verscherpt cliëntenonderzoeksverplichting. Daarnaast heeft het BFT het accountantskantoor een aanwijzing gegeven met als doel dat belanghebbende voldoende invulling aan haar risicobeleid en -management geeft. Na bezwaar herriep het BFT de aanwijzing volledig omdat deze onvoldoende was gemotiveerd. De bestuurlijke boete werd gedeeltelijk herroepen, waarbij werd toegezegd de overtreding van de monitoringsverplichting laten vervallen. Hierdoor en doordat de boete in het boetebesluit ten onrechte op de volledige groepsomzet was gebaseerd, werd door BFT de hoogte van de boete naar € 18.900 verlaagd. Het accountantskantoor gaat in beroep om de gehele boete van tafel te krijgen.

In beroep stelt het accountantskantoor zich op het standpunt dat de boete (ook) op wilsafhankelijk materiaal is gebaseerd. Daarvoor is echter geen cautie gegeven en dergelijk onder dwang verkregen materiaal mag niet voor punitieve doeleinden worden gebruikt en dient daarom als bewijs te worden uitgesloten. Dit betoog slaagt niet. Anders dan het accountantskantoor aanvoert gaat het er bij de vraag of bewijsmateriaal wilsafhankelijk of wilsonafhankelijk is niet om of het bestuursorgaan zelf aan dat materiaal kan komen of alleen als de verdachte daaraan actief meewerkt, aldus Rechtbank Rotterdam. Het gaat erom of het bewijsmateriaal op het moment dat het door het bestuursorgaan wordt gevorderd al op een (fysieke/digitale) gegevensdrager was vastgelegd (wilsonafhankelijk) of niet (wilsafhankelijk). Ook de vraag of er ten onrechte wilsafhankelijk materiaal is gebruikt waarvoor geen cautie is verleend, beantwoord de rechtbank ontkennend.

De rechtbank is het vervolgens met het BFT eens dat er omstandigheden waren die voor het accountantskantoor reden hadden moeten zijn om bij de klant een verhoogd risico op witwassen of financiering van terrorisme aan te nemen. Die omstandigheden zijn dat bij de klant een grote hoeveelheid contante transacties van minimaal € 10.000 hebben plaatsgevonden, namelijk 21 keer in 2018 en 23 keer in 2019. Daarnaast heeft een klant een boete van het Bureau Toezicht Wwft heeft gekregen omdat zij de Wwft heeft overtreden. Het BFT neemt het standpunt in dat het accountantskantoor geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht, dat de later door het kantoor gestelde werkzaamheden niet zijn onderbouwd en dat deze werkzaamheden anders ook te laat zijn verricht en onvoldoende zijn om aan de verplichting van een verscherpt cliëntenonderzoek te voldoen. Ook neemt BFT het standpunt in dat de risicoherclassificatie naar verhoogd risico pas heeft plaatsgevonden na de aankondiging van BFT van haar onderzoek en dus te laat heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt de BFT hierin.

Op zichzelf brengt het accountantskantoor in dit verband terecht – zo oordeelt de rechtbank – naar voren dat uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van het CBb blijkt dat instellingen zelf mogen bepalen hoe zij aan een verscherpt cliëntenonderzoek invulling geven, hetgeen door BFT ook niet wordt ontkend. Dit betekent echter niet dat BFT als toezichthouder niet op de juiste toepassing van het verscherpt cliëntenonderzoek mag toezien en mag optreden als dat onderzoek volgens haar niet of niet voldoende wordt verricht. Ook het betoog van het accountantskantoor dat zij wel een verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht en dat zij objectief gezien voortvarend heeft gehandeld zoals in alle redelijkheid van haar mocht worden verwacht, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Daarnaast voert het accountantskantoor weliswaar terecht aan dat BFT buiten redelijke twijfel moet aan te tonen dat zij een overtreding heeft begaan, maar blijkt uit de stukken niet dat het accountantskantoor de door haar omschreven handelingen waaruit volgens haar het verscherpt cliëntenonderzoek heeft bestaan, daadwerkelijk heeft verricht.

BFT heeft de boetehoogte op 1% van 1/7 deel van deze groepsomzet vastgesteld: 1% van 1/7 deel van € 13.250.00 = 1% van € 1.892.00 = € 18.900 Het accountantskantoor heeft niet aangevoerd dat haar draagkracht onvoldoende is om deze boete te kunnen betalen. De rechtbank ziet ook geen reden om de boete verder te verlagen dan dat BFT vanaf het boetebasisbedrag van € 2.000.000 al heeft gedaan. De boete is dus passend en geboden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Rechtbank Rotterdam 18 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12464

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2023:12464