Zoals wij eerder schreven werd de FIU in 2018 overstroomd met weinig zinvolle meldingen op basis van de objectieve indicator. Op basis van deze objectieve landenindicator dienden instellingen sinds 25 juli 2018 alle transacties van of ten behoeve van een (rechts)persoon die woonachtig of gevestigd is in een derde-hoogrisicoland, te worden gemeld aan de FIU. Als gevolg van deze indicator zijn in 2018 in totaal 358.609 transacties als ongebruikelijk gemeld. Daarvan zijn slechts 222 transacties als verdacht aangemerkt door de FIU.[1] Daarbij komt dat deze transacties een relatief geringe waarde vertegenwoordigen van € 94.000 op een totaal van € 9,5 miljard.

Op 25 februari 2019 heeft het Ministerie van Financiën het Wijzigingsbesluit financiële markten 2019 ter consultatie aangeboden. Onderdeel van deze voorgestelde wijzigingen betreft het schrappen van de objectieve landenindicator uit de bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018

Tot die tijd heeft het BFT aangegeven met betrekking tot de meldingsplicht op grond van de objectieve landenindicator een coulant handhavingsbeleid te zullen voeren. Meer concreet betekent dit dat “instellingen ten aanzien van mogelijke overtredingen van de objectieve landenindicator door het BFT of BTWwft niet zullen worden gesanctioneerd”, zo valt te lezen op de website van het BFT.

Op 3 oktober 2019 is het besluit om de objectieve landenindicator te laten vervallen door middel van bekendmaking in het Staatsblad van kracht geworden.[2] Kennelijk was bij het schrappen van deze indicator toch enige haast gemoeid, zo blijkt uit het aankondigingsbesluit van 3 september 2019:

Een spoedige inwerkingtreding van deze wijziging is gewenst. Ten eerste omdat uit de praktijk is gebleken dat deze objectieve indicator leidt tot een enorme hoeveelheid meldingen die weinig zinvol zijn bij het voorkomen van witwassen of financieren van terrorisme, terwijl het een forse investering van de FIU zou vergen om deze meldingen goed te kunnen verwerken. Het vraagt eveneens een forse investering van Wwft-instellingen in hun systemen om te kunnen melden op grond van deze objectieve indicator

De bal ligt weer bij de instelling

Door het schrappen van de objectieve landenindicator is de bal wederom bij de Wwft-instellingen komen te liggen. Waar zij voorheen transacties van of ten behoeve van een derde-hoogrisicoland zonder enige verdere beoordeling aan de FIU dienden te melden, moeten zij nu (weer) zelfstandig beoordelen of sprake is van een ongebruikelijke transactie aan de hand van de subjectieve indicator. Het besluit vermeldt hieromtrent:

Dit betekent niet dat Wwft-instellingen geen transacties meer hoeven te melden die verband houden met derde-hoogrisicolanden. Zoals hiervoor aangegeven dient op basis van de subjectieve indicator elke transactie te worden gemeld die aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme

De Wwft-instelling dient ter zake van transacties die verband houden met derde-hoogrisicolanden de lijst van factoren genoemd in de bijlagen bij de vierde anti-witwasrichtlijn in ogenschouw te nemen. Op grond van artikel 3, onderdeel a van bijlage III bij de genoemde richtlijn worden als potentieel hoger risico landen aangemerkt:

landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve AML/CFT-systemen

Daarmee rijst de vraag wie deze “geloofwaardige bronnen” zijn? In het aankondigingsbesluit wordt in dat verband verwezen naar de Financial Action Task Force (hierna ook: FATF). Dit intergouvernementeel orgaan laat in zijn berichtgevingvan 21 juni 2019 weten dat de navolgende landen tekortkomingen vertonen in hun anti-witwasbeleid[3]:

De Bahama’s                             Ghana                                       Syrië

Botswana                                  Pakistan                                    Trinidad en Tobago

Cambodja                                 Panama                                    Tunesië

Ethiopië                                     Sri Lanka                                  Yemen

Tijdens de consultatieronde van 25 februari tot 25 maart 2019 hebben meerdere partijen benadrukt dat het (her)beoordelen van alle transacties met hoogrisicolanden een verhoging van de administratieve lasten voor Wwft-instellingen met zich brengt. Naar aanleiding daarvan is de toelichting op het onderhavige besluit aangepast. Daarin wordt thans opgemerkt dat een Wwft-instelling:

bij het monitoren van transacties specifiek aandacht moet hebben voor transacties met betrekking tot hoogrisicolanden. Indien een Wwft-instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat een dergelijke transactie verband houdt met witwassen of terrorismefinanciering, moet deze worden gemeld bij de FIU-Nederland

Het is niet duidelijk wat precies wordt verstaan onder het hebben van specifieke aandacht voor transacties met betrekking tot hoogrisicolanden. Het is dan ook wachten op de in het aankondigingsbesluit toegezegde verduidelijking van de FIU:

De FIU-Nederland zal in afstemming met de leidraden van de toezichthouders guidance verschaffen over wanneer een Wwft-instelling een transactie met betrekking tot een derde-hoogrisicoland dient te melden op grond van de subjectieve indicator

Tot op heden heeft de FIU die ‘guidance’ nog niet verschaft.

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-310.html

 

[1] In totaal zijn er 57.950 gemelde transacties als verdacht aangemerkt door het FIU.

[2] Het betreft het Besluit van 9 september 2019 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 in verband met het vervallen van de objectieve indicator derde-hoogrisicolanden.

[3] http://www.fatf-gafi.org/publications/high-risk-and-other-monitored-jurisdictions/documents/fatf-compliance-june-2019.html