Douanerechten worden o.a. geheven naar het land van oorsprong van goederen. Op basis van de oorsprong worden (preferentiële) douanerechten geheven of kunnen antidumpingrechten worden bepaald. Het aangrijppunt voor deze rechten is de plaats waar het product gemaakt is. Voorbeelden hiervan zijn de recentelijk door de Verenigde Staten verhoogde importrechten op staal uit de EU en de daaropvolgende door de EU aangekondigde importrechten op bepaalde Amerikaanse goederen.

Ook buiten de EU en de Verenigde Staten is het gebruikelijk of vereist om de oorsprong van goederen aan te tonen aan de hand van bewijzen van oorsprong. Hoewel de Wereldhandelsorganisatie poogt de handelwijze waarop de oorsprong van goederen wordt bepaald te harmoniseren, bestaan er verschillende interpretatiewijzen en bewijzen van oorsprong. Gebruikelijk is dat door de bevoegde autoriteiten van een land een certificaat van oorsprong wordt afgegeven, in Nederland is dat de Kamer van Koophandel.

Wanneer komt vast te staan dat een bewijs van oorsprong – zoals een certificaat van oorsprong – ten onrechte is afgegeven of vals is, terwijl de importeur te goeder trouw was, rijst de vraag of de importeur kan worden aangesproken voor de te weinig afgedragen rechten. Is dit nu eenmaal het bedrijfsrisico van de importeur of kan de importeur toch een beroep doen op het bewijs van oorsprong waarop hij vertrouwde?

In het geval goederen in het vrije verkeer zijn gebracht op basis van een ten onrechte afgegeven certificaat van oorsprong of een vervalst certificaat van oorsprong, zullen er te weinig rechten zijn geheven. Er onderscheiden zich twee situaties:

  • Als er sprake is van een vervalst certificaat van oorsprong lijkt de casuïstische (Europese) rechtspraak in te houden dat de importeur in veel gevallen (risico)aansprakelijk kan worden gehouden voor de niet betaalde rechten. Uitzonderingen zijn wel mogelijk, zie bijvoorbeeld de zaak C‑204/07 P C.A.S. SpA. Het standpunt van de douane opgenomen in het Handboek Douane lijkt echter geen nuances te bevatten: “in andere gevallen moet de betaling van de wettelijk verschuldigde rechten worden beschouwd als een onderdeel van het normale bedrijfs- en handelsrisico en dus niet als bijzondere situatie worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn: de overlegging, al dan niet te goeder trouw, van documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vervalst of onjuist zijn (…)“.[1]

 

  • Als er sprake is van een ten onrechte afgegeven certificaat van oorsprong, dan kan een beroep op het vertrouwensbeginsel mogelijk uitkomst bieden voor de importeur. Voorheen kon toepassing van 220 CDW ervoor zorgen dat de douaneschuld niet geboekt werd in het geval van een vergissing van de bevoegde autoriteiten. Ook kon in bijzondere situaties een verzoek om terugbetaling worden gedaan ex art. 239 CDW. Thans is de procedure anders in het geval van een vergissing: afzien van boeken achteraf bestaat niet meer. De douaneschuld wordt eerst geboekt en dan kan eventueel een terugbetaling of kwijtschelding ex art. 119 DWU volgen.

Met name in de laatste situatie of in het geval dat het twijfelachtig is of er sprake is van valsheid, zou een beroep moeten kunnen worden gedaan op gerechtvaardigd vertrouwen ontleend aan het certificaat van oorsprong, althans zou een verzoek tot terugbetaling na boeking op die grond zorgvuldig moeten worden beoordeeld.

Een geval waarin werd getwijfeld aan de echtheid van een certificaat van oorsprong deed zich voor in https://www.debontspoton.nl/douane/hvj-eu-ondanks-latere-tegenstrijdige-conclusies-over-certificaten-van-oorsprong-mocht-ec-een-verzoek-om-kwijtschelding-afwijzen/.

Deze zaak – waarover jaren geprocedeerd is – betrof de import van goederen uit Letland voordat Letland lid was van de EU. In casu baseerde belanghebbende zich voor de aangifte op certificaten van oorsprong afgegeven door de Letse autoriteiten.

De Deense autoriteiten signaleerde mogelijke oorsprongfraude m.b.t. invoer uit Letland en vervolgens is het Europees onderzoeksbureau OLAF daarnaar een onderzoek gestart.

Ook de Duitse douaneautoriteiten waren hun eigen onderzoek gestart naar deze mogelijke oorsprongfraude en verzochten zelf de Letse autoriteiten om de authenticiteit van de certificaten van oorsprong te verifiëren. De Letse autoriteiten gaven aan dat de certificaten niet waren ingeschreven in het register van de douane en als ongeldig beschouwd moeten worden.

Echter, uit de latere resultaten van het onderzoek van OLAF bleek dat in ieder geval de stempelafdrukken en de handtekeningen van enkele certificaten van oorsprong afgegeven voor invoer waarschijnlijk wel echt waren.

Belanghebbende was van mening dat de Europese Commissie haar verzoek om terugbetaling niet had mogen afwijzen en ten onrechte alleen heeft aangesloten bij de conclusie van de Letse autoriteiten zoals deze was gemeld aan de Duitse autoriteiten. Het Gerecht van de EU (zaak T-752/14) vernietigde in eerste aanleg het besluit van de EC om geen teruggave of kwijtschelding te verlenen: de EC had verder onderzoek moeten verrichten en niet enkel op de verklaringen van de Letse autoriteiten moeten afgaan. In hoger beroep komt het HvJ EU echter tot een andere conclusie en oordeelt dat het systeem van samenwerking is gebaseerd op vertrouwen in de resultaten van de controle achteraf in het land van uitvoer. De EC was dus in beginsel verplicht zich te baseren op de conclusies van de Letse douaneautoriteiten over de certificaten. Daarmee wordt het beroep op kwijtschelding (uiteindelijk) afgewezen.

Dat is voor de importeur een teleurstellend resultaat. In het handelsverkeer komt aan certificaten van oorsprong zeker een (behoorlijke) waarde toe. Echter, wanneer de Douane van mening is dat er een onjuiste oorsprong op het certificaat is vermeld, kan daarmee volgens de douane aan het certificaat vrijwel geen waarde meer toekomen. De douane is helder over de vraag wie in die gevallen de rekening gepresenteerd zal krijgen: dat zal de importeur zijn.

In de praktijk baseert de douane zich in vermeende oorsprongfraude-zaken vaak op een OLAF rapport, of op een rapport van buitenlandse autoriteiten. Veelal is zo een rapport niet meer dan een samenvatting van de bevindingen uit kennelijk een meeromvattend onderzoek. Juist in die gevallen dient een aansprakelijkgestelde importeur niet zomaar de kennelijke conclusies van OLAF of van de buitenlandse autoriteiten – die worden weergegeven als de conclusies van de Douane – voor waarheid aan te nemen. In het kader van de zorgvuldigheid dient eerst op basis van de bronstukken te worden bekeken of een certificaat van oorsprong wel onterecht is afgegeven of daadwerkelijk vals is.

Daarnaast kan uit de bronstukken ook blijken dat de importeur niet op de hoogte was van de valsheid of de onjuistheid en ook geen signalen van eventuele onjuistheden had. Dat versterkt een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen bij een te goeder trouw handelde importeur. De brondocumenten moet de importeur dan –  uiteraard – wel kunnen inzien. Hoewel de Douane veelal de importeur aansprakelijk zal houden voor niet betaalde rechten, zijn er wel degelijk feiten en omstandigheden denkbaar die basis kunnen zijn voor argumenten en verweren met als mogelijk eindresultaat dat een te goeder trouw handelende importeur toch niet aansprakelijk kan worden gehouden voor deze rechten.

[1]   Handboek Douane (HD)(geldig vanaf 1 mei 2016), 31.00.00 Terugbetaling en kwijtschelding.. Zie voor een gelijke bepaling onder het CDW: Handboek Douane (geldig tot 30 april 2016), 31.00.00 Terugbetaling, Terugbetaling op grond van artikel 239 CDW, 31.00.00 Terugbetaling.