In het publieke debat is de rol van de accountant bij het bestrijden van fraude zeer actueel. In Het FD werd hierover in de tweede helft van augustus naar aanleiding van een opinie artikel van Marcel Pheijffer schriftelijk gedebatteerd. Ook de voorzitter van de NBA mengde zich in deze discussie met onder meer de volgende stellingen: “De accountant is de aangewezen persoon om te controleren of de buitenwereld kan vertrouwen op de financiële verantwoording van een organisatie;” en “je mag wel van de accountant verwachten dat hij alles heeft gedaan wat in zijn vermogen ligt om fraude te bestrijden. Daar past ook in dat de sector leert van gemaakte fouten.” Uiteindelijk pleitte Pheijffer voor een serieuze aanpak en attitude die het accountantsberoep weer het aanzien moet geven dat het verdient.

Na dit debat publiceerde de Werkgroep Fraude van de NBA op 3 oktober 2018 een concept Fraudeprotocol. Volgens het protocol is het een onlosmakelijk onderdeel van de accountantscontrole om frauderisico’s te onderkennen en actie te ondernemen in het geval van een vermoeden of aanwijzing van fraude.

Dat meldingen van ongebruikelijke transacties door accountants bij fraudebestrijding een belangrijke rol spelen wordt nog eens onderstreept door de FIOD en het OM, zo blijkt uit het FD van 1 november 2018. Dit maakt dat accountants extra zorgvuldig zullen willen en moeten omgaan met aanwijzingen voor fraude die zij tijdens de werkzaamheden zien.

Wet- en regelgeving

Er zijn twee wettelijke verplichtingen op basis waarvan een accountant verplicht is om vermoedens van fraude te melden bij ‘de overheid’.

Allereerst is er artikel 26, lid 2, Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en het daarbij horende Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta). Dat artikel verplicht een accountant om een redelijk vermoeden van fraude aan een opsporingsambtenaar te melden als hij dit tijdens de controle tegenkomt. Alleen als een cliënt voldoende maatregelen neemt om de gevolgen van de fraude zoveel mogelijk ongedaan te maken en om herhaling van fraude te voorkomen, vervalt deze meldingsverplichting (artikel 37 Bta). Deze regeling geldt echter alleen voor wettelijke-controleopdrachten en niet voor bijvoorbeeld samenstellingsopdrachten.

In de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) van de NBA is uitgewerkt hoe de accountant moet handelen indien sprake is van een vermoeden of aanwijzing van fraude. Voor controle-opdrachten geldt dat NVCOS 240 verplicht tot actie bij ‘aanwijzingen’ van fraude. Voor samenstellingsopdrachten verplicht NVCOS 4410 tot actie bij ‘vermoedens ‘van fraude. Op grond van beide standaarden is de accountant verplicht om met de cliënt te communiceren.

Naast de verplichtingen uit de accountants-regelgeving heeft de accountant ook verplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wet verplicht een accountant om een ‘ongebruikelijk transactie’ te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU). Op deze verplichting bestaan in beginsel geen uitzonderingen. Het feit dat er een Wwft-melding aan de FIU wordt gedaan, mag de accountant echter niet aan zijn cliënt of anderen mededelen.

Vermoeden, aanwijzing of ongebruikelijkheid

De aangehaalde wet- en regelgeving maakt al duidelijk dat er de nodige definitie-kwesties spelen. Immers: wanneer is sprake van een ‘redelijk vermoeden’ van fraude als bedoeld in artikel 26 lid 2 Wta? En, als NVCOS 240 er bij wordt gepakt, wanneer is er een ‘aanwijzing’? En ook de Wwft kent zijn eigen definitie: de meldplicht van een ‘ongebruikelijke’ transactie.

In het sanctierecht, waaronder het strafrecht, is deze terminologie gemeengoed. Het begrip ‘aanwijzing’ geldt volgens de Hoge Raad als drempel voor de inzet van opsporingsmiddelen bij economische delicten.[1] Van een ‘aanwijzing’ dat een voorschrift niet is nageleefd kan reeds sprake zijn zonder dat dit al tot een of meer concrete personen kan worden herleid. Een concrete verdenking richting een persoon leidt tot een zogenoemd ‘redelijk vermoeden van schuld’ als bedoeld in artikel 27 Wetboek van strafvordering. Voor de inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen genoemd in het Wetboek van Strafvordering geldt dat sprake moet zijn van een redelijk vermoeden van schuld.

Een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wwft vereist niet dat er al sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme. Volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven (ECLI:NL:CBB:2015:363) heeft de meldplicht een ruime strekking: iedere ongebruikelijke transactie die een accountant tijdens zijn werkzaamheden constateert, behoort te worden gemeld.

Al met al zijn de ‘drempels’ voor een accountant om actie te ondernemen juridische open normen die goed invoelbaar maken dat een accountant als niet-jurist hiermee worstelt. Dergelijke relatief lage drempels staan bovendien ver af van de mate van zekerheid die een accountant nastreeft in controle-opdrachten, maar ook van de eisen die accountants zichzelf – terecht – stellen bij het uitvoeren van andere opdrachten, zoals samenstellingsopdrachten en forensisch onderzoek.

Afwegingsmomenten voor de accountant

Volgens het protocol dient een accountant al bij de opdrachtacceptatie de betrouwbaarheid en integriteit van een cliënt te onderzoeken. De controle wordt daarop afgestemd.

Vervolgens kan zich de situatie aandienen dat er aanwijzingen van fraude naar boven komen. Er wordt zo nodig te rade gegaan bij in- en externe experts zoals ook wordt voorgeschreven in NVCOS 240 en 250. Expert-kennis is in deze fase ons inziens onmisbaar, omdat lang niet altijd even duidelijk is of er sprake is van een ‘aanwijzing’ van fraude. Zorgvuldigheid is daarom geboden, alleen al om geen onomkeerbare (reputatie) schade aan personen of de organisatie toe te brengen. Een onafhankelijke, externe blik over de omvang, de – juridische – betekenis, en de onderzoeksmogelijkheden is daarom essentieel, zeker als de acties en maatregelen juridische consequenties kunnen inhouden op civiel, bestuurlijk, tuchtrechtelijk of strafrechtelijk gebied.

Tot slot dienen accountants, als reeds opgemerkt, een vermoeden van fraude op grond van de Wwft te melden bij FIU. Daarbij is van belang dat het beëindigen van de cliëntrelatie de accountant niet ontslaat van de meldingsplicht.

Slotopmerking

De rol van de accountant bij het detecteren van fraude is zeer actueel en hierover is het laatste woord nog niet gezegd. En dat is maar goed ook, want door de verschillen in de wet- en regelgeving met de daarbij geldende juridische open normen, is het voor de accountant niet altijd even duidelijk wanneer en hoe te handelen. De belangen zijn groot en soms wordt de wettelijke geheimhoudingsplicht van de accountant opzij gezet. Daarnaast behoort het identificeren en melden van ongebruikelijke transacties tot het takenpakket van de accountant. Hij mag over een gedane melding niet met de cliënt spreken. Vaak is een aanwijzing van fraude wel al een ongebruikelijke transactie die op grond van de Wwft gemeld moet worden, maar soms is nog nader onderzoek nodig. Te vroeg of onterecht melden van een transactie kan tot een conflict met de cliënt leiden. Maar niet of te laat melden van een ongebruikelijke transactie vormt een beboetbaar en zelfs strafrechtelijk vervolgbaar feit voor de accountant. Bovendien kan de accountant die ten onrechte wel of juist geen actie onderneemt tuchtrechtelijk worden aangesproken.

https://www.nba.nl/nieuws-en-agenda/nieuwsarchief/2018/september/werkgroep-fraude-ontwikkelt-fraudeprotocol/

[1] Hoge Raad 9 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9268, NJ 1993, 633.