In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur voor vier feiten met betrekking tot de wet- en regelgeving van de Visserij (Visserijwet 1963 en uitvoeringsregeling visserij). Daarnaast is als bijkomende straf de ontzetting van het recht om zich beroepsmatig bezig te houden met het uitoefenen van de visserij voor de duur van zes maanden opgelegd. De verdachte gaat in hoger beroep.

De raadsvrouw van de verdachte heeft in hoger beroep het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat bewijsuitsluiting dient te volgen. Naar aanleiding daarvan overweegt het hof als volgt.

Met de rechtbank stelt het hof (bij een tussenarrest van 13 oktober 2022) vast dat er processen-verbaal in het dossier zitten van een bepaalde verbalisant die onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs gebruikt te worden. De onzorgvuldigheden in die processen-verbaal hebben onder andere betrekking op de vermelding en registratie van de data en tijdstippen. Een vergelijkbare onzorgvuldigheid ziet het Hof terug bij de beelden  die zich in het dossier bevinden: doordat de gebruikte apparatuur niet voldoet aan het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering ontbreekt de vereiste nauwkeurigheid. Voor het hof is het daarom niet mogelijk te toetsen of die beelden volledig zijn en zijn opgenomen op de momenten waarop deze zouden zijn opgenomen volgens de verbalisant. In diens tussenarrest heeft het hof dan ook geconcludeerd dat de beelden evenmin voor het bewijs kunnen worden gebruikt en op die conclusie komt het niet terug.

Verder oordeelt het hof dat zowel uit het dossier als uit de verhoren volgt dat voornoemde verbalisant een leidende rol heeft gespeeld in het onderzoek. Hij heeft andere verbalisanten aangestuurd en  hij heeft substantiële invloed gehad op de processen-verbaal van een andere verbalisant, verbalisant 2. Zo is er in deze processen-verbaal gebruik gemaakt van formuleringen en bevindingen van de verbalisant zonder dat dit eigen bevindingen van verbalisant 2 betrof die het proces-verbaal opmaakte. Ook kon verbalisant 2 onvoldoende duidelijk verklaren hoe de processen-verbaal tot stand zijn gekomen en waarom er bijlagen bij zaten die op een latere datum gedateerd waren dan het proces-verbaal zelf. Het hof komt daarom tot het oordeel dat de processen-verbaal opgemaakt door verbalisant 2 evenmin tot het bewijs gebezigd kunnen worden.

Hoewel de genoemde onzorgvuldigheden onherstelbare vormverzuimen opleveren, kan dit volgens het hof niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er kan niet worden vastgesteld dat deze doelbewust en met grove veronachtzaming van de rechten van de verdachte, zijn begaan. Door gebruik te maken van de verdedigingsrechten zijn deze vormverzuimen bloot gelegd en heeft dit geleid tot de uitsluiting van het bewijs van de camerabeelden en de processenverbaal van de twee verbalisanten. Daardoor is geen sprake van een ‘als geheel oneerlijke procedure’. De verdachte wordt vrijgesproken van drie van de vier tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De resterende veroordeling resulteert in een voorwaardelijke geldboete van € 500 met een proeftijd van twee jaren.

Gerechtshof Den Haag 20 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:526

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2023:526