Een voormalige accountant is vanwege ondeugdelijke arbeid door het CBb voor 18 maanden in het register doorgehaald. In de civiele schadeprocedure heeft de Rechtbank deze accountant veroordeeld tot het betalen van schade nader op te maken bij staat. In de daaropvolgende schadestaatprocedure is betrokkene verzocht een partijonderzoek te doen naar de vraag of en in hoeverre de gevorderde miljoenen aan schade terecht zijn en in causaal verband staan met de eerder vastgestelde ondeugdelijke arbeid van de accountant en daarover een rapport op te stellen. Betrokkene doet dat onderzoek en maakt daarvan een rapport op.

Klagers (o.a. de curatoren van de failliete onderneming) hebben onder andere gesteld dat de stellingen en conclusies van betrokkene in het rapport een deugdelijke grondslag ontberen. De Accountantskamer heeft ten aanzien van dit standpunt onder meer overwogen dat betrokkene ten aanzien van verschillende conclusies die hij heeft getrokken in zijn rapportage, niemand heeft gehoord en zich slechts heeft verlaten op stukken die hem van de zijde van een der partijen werden aangereikt en die door de advocaten verwoorde standpunten bevatten. Om een deugdelijke grondslag voor het rapport te verkrijgen had betrokkene zich ook moeten verstaan met andere belangrijke partijen, onder wie klagers. Volgens de Accountantskamer was er derhalve een gebrek aan hoor en wederhoor bij het opstellen van de rapportage en is de klacht gegrond verklaard.

Vervolgens is er geklaagd dat het rapport ten onrechte in meerdere procedures is gebruikt. Betrokkene heeft deze klacht weersproken en heeft daarvoor onder meer aangevoerd dat hij de kring van verspreiding van het rapport heeft proberen te beperken. Zodra hij op de hoogte was geraakt van de (ongeoorloofde) verspreiding van het rapport, heeft hij om opheldering verzocht en heeft hij verzocht om na te gaan in hoeverre het rapport inderdaad in weerwil van de beperking werd verspreid. Tot slot heeft hij andere derden, van welke hij de bevestiging heeft gekregen dat zij het rapport eveneens gebruikten terwijl zij hiertoe niet gerechtigd waren, gesommeerd om het rapport in te trekken in de procedures waarin zij verwikkeld zijn. Van betrokkene kon volgens de Accountantskamer dan ook niet worden gevergd dat hij meer had gedaan tegen ongeoorloofde verspreiding en gebruik van het rapport. Dat anderen desalniettemin met het rapport “aan de haal” zijn gegaan, kan betrokkene niet tuchtrechtelijk worden tegengeworpen. Wel had hij een vermelding in het rapport moeten opnemen over voor welke kring van gebruikers het rapport bestemd was, want dat is verplicht, ook indien op de rapportage niet een bepaalde standaard (NVCOS) van toepassing is. Over het ontbreken van zo’n mededeling in het rapport is echter niet geklaagd. Het klachtonderdeel is ongegrond verklaard.

Tevens hebben klagers gesteld dat betrokkene de opdracht niet had mogen aanvaarden vanwege te weinig waarborgen en aangezien hij niet over de benodigde gegevens beschikte. Volgens betrokkene had zijn opdrachtgever hem echter niet verboden om voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag het eventueel benodigde hoor en wederhoor uit te voeren. Dat vervolgens betrokkene daadwerkelijk onvoldoende werkzaamheden heeft verricht om zijn opdracht op een juiste wijze uit te voeren, doet niet af aan het feit dat hij de opdracht wel heeft mogen aanvaarden. De klacht mist dus feitelijke grondslag en is ongegrond verklaard.

Nu de klachten (gedeeltelijk) gegrond zijn verklaard, heeft de Accountantskamer besloten betrokkene een maatregel van berisping op te leggen.

Accountantskamer 8 september 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:61

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_61