Belanghebbende keert 28 oktober 2015 ten aanzien van bankrekeningen aangehouden bij de Zwitserse UBS-bank (hierna: UBS) bij de Belastingdienst in. De Zwitserse bankrekeningen zijn niet aangegeven in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 tot en met 2015. De inspecteur bestrijdt dat sprake is van een vrijwillige inkeer zoals bedoeld in artikel 67n AWR. Tussen belanghebbende en de inspecteur is voor wat betreft de hoogte van de aanslagen een vaststellingsovereenkomst gesloten. In geschil bij de rechtbank en het hof is (nog) de vrijwillige inkeer en de opgelegde vergrijpboetes (ter hoogte van 100% en 40%).

Bepalend is of belanghebbende op het moment van de inkeer – objectief gezien – redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur met de bankrekeningen bij UBS bekend was of bekend zou worden.

Naar aanleiding van een groepsverzoek van de Belastingdienst aan UBS verstuurt UBS 16 september 2015 een zogenoemde meldingsbrief naar de betrokken rekeninghouders. Belanghebbende ontvangt op 30 maart 2017 een brief van UBS waarin is aangegeven dat de bankgegevens met de Belastingdienst zijn gedeeld.

In eerste aanleg oordeelt de rechtbank dat belanghebbende reeds is ingelicht over het groepsverzoek per brief van de UBS van 16 september 2015. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat belanghebbende per (meldings-)brief over het groepsverzoek is geïnformeerd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van belanghebbende op zitting niet heeft ontkend dat belanghebbende deze meldingsbrief van UBS heeft ontvangen. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat geen sprake is van een vrijwillige inkeer.

In hoger beroep voert belanghebbende aan de meldingsbrief niet te hebben ontvangen. Het hof gaat hier niet in mee omdat belanghebbende zowel in de correspondentie met de inspecteur hiervan geen melding maakt als later gedurende de bezwaar-en beroepsfase op basis hiervan niets aanvoert. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het wel of niet ontvangen van meldingsbrief essentieel is in de onderhavige discussie én belanghebbende vanaf de inkeer is bijgestaan door een (fiscaal) advocaat.

Het hof concludeert dat geen sprake is van een vrijwillige inkeer omdat belanghebbende vóór de inkeer redelijkerwijs moest vermoeden dat de serieuze mogelijkheid bestond dat de inspecteur bekend zou worden met zijn bankrekeningen bij UBS. De vergrijpboetes blijven in stand.

Hof Amsterdam 28 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2764 (gepubliceerd 28 september 2022)