Betrokkenen zijn als openbaar accountant verbonden aan een accountantskantoor. Het accountantskantoor heeft sinds 13 jaar onder meer de aangiften IB voor klager en diens partner verzorgd.

Klager heeft gesteld dat de aangiften IB 2014 van hem en zijn partner onjuist waren ingediend aangezien men is vergeten een bedrag van circa € 70.000 mee te nemen als inkomen en er zorgtoeslag is aangevraagd terwijl klager daar geen recht op had. Verder heeft klager gesteld dat de door hem ingediende klacht bij het accountantskantoor niet bevredigend is afgehandeld.

Betrokkene (1) heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat niet ter discussie staat dat de aangiften IB 2014 onjuist waren, maar dat hij daarvoor niet verantwoordelijk is omdat de aangiften zijn opgesteld door een assistent-accountant en daarna zijn ingediend door een onder eigen tuchtrecht vallende belastingjurist die de aangiften ook heeft “gereviewd”.

Ter zitting heeft betrokkene (1) uiteengezet dat hij degene binnen het kantoor was die de contacten met klager onderhield en dat de assistent-accountant onder zijn verantwoordelijkheid werkte. Daarnaast heeft betrokkene (1) de gegevens ten behoeve van de aangifte verzameld, de conceptaangiften toegezonden aan klager en heeft hij de aanbieding van het aangifterapport IB 2014 behandeld. Deze omstandigheden duiden er naar het oordeel van de Accountantskamer op dat betrokkene (1), ook al heeft tevens een review plaatsgevonden door een belastingjurist, vaktechnische betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de aangiften IB 2014. Hierom draagt hij daarvoor ook tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.

Verder heeft betrokkene (1) naar voren gebracht dat klager niet alle gegevens heeft verstrekt noch heeft gereageerd op de conceptaangiften en dat hij de door klager gestelde inkomensval in 2014 ten opzichte van 2013 niet heeft geconstateerd. Ter zitting is evenwel gebleken dat de aangiften IB 2014 zijn ingediend op grondslag van de aangiften IB 2013 en dat de Belastingdienst is afgeweken van de aangiften IB 2013, omdat er meer inkomsten waren. Onder deze omstandigheden bestond er aanleiding om, na kennisname van de correcties over 2013, de al ingediende maar nog niet afgewikkelde aangiften IB 2014 te vergelijken met de gecorrigeerde IB aangiften 2013. Daarnaast bestond er aanleiding om bij klager en zijn partner navraag te doen naar de juistheid van de aangiften IB 2014. Dat is evenwel achterwege gebleven met als gevolg handhaving van de onjuiste IB aangiften 2014. Deze tekortkoming acht de Accountantskamer, ook al rust op klager en zijn partner een eigen verantwoordelijkheid voor het opgeven van hun inkomstenbronnen, tuchtrechtelijk laakbaar. Betrokkene (1) heeft hiervoor een maatregel van waarschuwing opgelegd gekregen.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, heeft betrokkene (2) verklaard verantwoordelijk gehouden te kunnen worden voor de wijze waarop klachten bij het accountantskantoor worden afgehandeld. Zodra hij intern op de hoogte was gesteld van de door klager ingediende klacht heeft hij de behandeling daarvan adequaat ter hand genomen. Hoewel de klacht minder voortvarend is afgehandeld dan de daarvoor volgens de eigen gestelde gebruikelijke termijn van twee maanden, acht de Accountantskamer die vertraging echter beperkt en acceptabel en derhalve tuchtrechtelijk niet relevant.

Accountantskamer 20 oktober 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:68

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_68