Betrokkene (een accountant) hield zich als accountant-administratieconsulent bezig met samenstelwerkzaamheden voor een stichting. In de periode 2010 tot en met 2012 heeft de FIOD onderzoek gedaan naar deze stichting, omdat zij van fraudeleuze activiteiten werd verdacht. Zo zou sprake zijn van een omvangrijke stroom contant geld zonder dat er een kasboek werd bijgehouden. Daarnaast is een deel van de administratie weggegooid waardoor controle onmogelijk was. De FIOD stelt dat er minimaal € 130.000 aan contante ontvangsten onverantwoord zijn gebleven.

De Accountantskamer heeft in eerste aanleg aan betrokkene een waarschuwing opgelegd. Hij zou onzorgvuldig hebben gehandeld omdat hij bij zijn werkzaamheden onvoldoende is ingegaan op het ontbreken van een kasadministratie. Voor zover hem werd verweten dat hij een ongebruikelijke transactie had moeten melden op grond van de Wwft, heeft de Accountantskamer de klacht ongegrond verklaard. In casu zijn het OM en betrokkene in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.

Volgens betrokkene vloeide de contante ontvangsten voort uit gebruikelijke activiteiten van de stichting. Daarnaast hadden de contante ontvangsten een regulier karakter en waren van bescheiden omvang. Hij had ook geen aanleiding om aan de volledigheid van de verantwoording te twijfelen. Als administratieve dienstverlener rustte op hem daarnaast geen onderzoeksplicht. Van een controlerend accountant mag een professioneel kritische instelling worden verlangd, maar dat is niet de rol van de administrateur.

Ten aanzien van de onderzoeksplicht is het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van oordeel dat ook van betrokkene, die als administratief dienstverlener werkzaamheden heeft uitgevoerd, een professioneel kritische instelling mag worden verwacht. Betrokkene was ervan op de hoogte dat een inzichtelijke administratie ontbrak en had moeten begrijpen dat de stichting de kosten en opbrengsten nauwkeurig moest verantwoorden. Zijn bevindingen en advies had hij dan ook moeten vastleggen. Door dat na te laten heeft hij in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’.

Ten aanzien van de meldingsplicht oordeelt het CBb dat slechts het ontbreken van een kasadministratie geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake was van een ongebruikelijke transactie. Een gebrekkige boekhouding leidt niet per definitie tot een meldplicht op grond van de Wwft. Betrokkene had niet zonder meer te hoeven vermoeden dat de stichting meer of minder contanten heeft ontvangen dan op de rekening werd gestort. En als hij dat vermoeden wel had moeten hebben, dan was er nog geen aanleiding om aan te nemen dat deze transacties verband zouden kunnen hebben met witwassen of financieren van terrorisme. De herkomst van de bedragen was immers weliswaar niet gedocumenteerd, maar toch genoegzaam bekend: de bedragen werden ontvangen in de reguliere praktijk van de stichting. Niets is naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat betrokkene op de hoogte was of behoorde te zijn van geldstromen die, naar hij in redelijkheid behoorde te vermoeden, uit andere bronnen kwamen dan de reguliere praktijk van de stichting.

Het CBb verklaart het beroep van beide partijen ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Bron

College van Beroep voor het bedrijfsleven 7 juni 2016, ECLI:NL:CBB:2016:164

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:164