Gedaagde (twee accountants en het kantoor waarvoor zij werkten) was accountant van een bloemenhandel. In een onderzoek door de FIOD is komen vast te staan dat de bestuurder en aandeelhouder van de bloemenhandel fraude hebben gepleegd. Daarna heeft de Belastingdienst een onmiddellijk opeisbare aanslag van € 500.000 opgelegd. Gedaagde kreeg in zijn rol als adviseur de opdracht om een financiering te zoeken zodat de vordering betaald kon worden. Gedaagde regelde een financiering bij eiser (een factoringmaatschappij), maar verzweeg daarbij dat over het strafrechtelijk onderzoek en over de inval van de FIOD bij zijn cliënt. Bij de tuchtrechter kreeg gedaagde in juli 2013 een berisping opgelegd omdat hij eiser bewust onvolledig had geïnformeerd. De bloemenhandel is later failliet gegaan

De fraude bij de bloemenhandel bestond uit het fingeren van omzet door valse facturen op te maken, gericht aan fictieve afnemers. Hierdoor kon aanspraak worden gemaakt op extra kredieten van eiser, omdat deze kredieten afhingen van de omvang van de debiteurenstand. Gedaagde wekte tegenover derden de indruk dat er een waarborg was afgegeven over de debiteurenbevestigingen door het accountantskantoor waarvoor hij werkte, terwijl dit niet het geval was. Volgens eiser is gedaagde onvoldoende oplettend geweest bij de uitvoering van hun taken, waardoor zij de gepleegde fraude hebben gefaciliteerd. Dit heeft ertoe geleid dat eiser krediet heeft vrijgegeven, dat onverhaalbaar is gebleken. Gedaagde is een schadeclaim ten laste gelegd op basis van onrechtmatige daad voor het schenden van zijn zorgplicht jegens eiser.

De Rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat zij zich in eerste instantie zal buigen over de eventuele aansprakelijkheid van gedaagde en dat vraagstukken als schade, causaliteit en eigen schuld zo nodig in een later stadium aan de orde zullen komen.

De Rechtbank overweegt dat de handelingen die gedaagde worden verweten geen onderdeel uitmaken van zijn wettelijke taak. Omdat er sprake is van een niet-wettelijke taak, moet er sprake zijn van een buitenwettelijke zorgplicht voor het bestaan van aansprakelijkheid. Een dergelijke zorgplicht voor de accountant bestaat, in beginsel, alleen ten opzichte van zijn opdrachtgever (in casu de bloemenhandel). Onder omstandigheden kan er echter ook een zorgplicht bestaan jegens derden. Dat zal met name het geval zijn indien de accountant zich jegens die derde uitlaat over de situatie bij zijn opdrachtgever en weet of behoort te weten dat die derde (zeer) waarschijnlijk op die uitlating zal vertrouwen bij het nemen van een beslissing over een bepaalde transactie. Daarbij speelt ook een rol dat men in de praktijk over het algemeen zal uitgaan van de waarheid van verklaringen van een accountant, die daardoor een speciale positie inneemt.

De Rechtbank stelt dat gedaagde de zorgplicht heeft geschonden door de indruk te wekken dat hij, en het gerenommeerde accountantskantoor waarvoor hij werkzaam was, de juistheid van de debiteurenstand onderschreven. Dit terwijl hij daar geen nader onderzoek naar had gedaan.

Deze schendingen van de zorgplicht levert een onrechtmatige daad op, waardoor gedaagde (en het accountantskantoor) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voortvloeiende schade.

De Rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de vraagstukken met betrekking tot de omvang van de schade, het causaal verband tussen de verwijtbare gedragingen en de schade, alsook de eigen schuld van eiser.

Rechtbank Rotterdam 24 mei 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:4440

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2017:4440