Een accountant [betrokkene] heeft een opdracht aangenomen om de waarde te bepalen van een bedrijf en heeft hierover een rapport opgesteld. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene in zijn rapport onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij een waardebepaling heeft gemaakt per 1 januari 2009 zonder rekening te houden met feiten die zich nadien hebben afgespeeld. Ter zitting is vastgesteld dat de meeste stukken waar betrokkene zich op heeft gebaseerd van na 23 oktober 2009 zijn. Betrokkene stelt dat deze stukken niet zijn gebruikt voor de waardebepaling maar dat blijkt niet uit het rapport. De Accountantskamer stelt dat, vanwege deze inconsistentie alleen al, het rapport een deugdelijke grondslag mist.

Daarnaast heeft betrokkene ten behoeve van een juridisch geschil, dat specifiek ziet op de waarde van de aandelen per 21 januari 2010, een rapport geschreven met daarin een waardebepaling van de ondernemingen per 1 januari 2009. Zonder daarbij rekening te houden met gebeurtenissen nadien, had de accountant volstrekt helder moeten zijn over het onderscheid tussen beide data en waardebepalingen, aldus de Accountantskamer.

De Accountantskamer acht de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene ten onrechte een opdracht heeft aanvaard en deze opdracht zodanig heeft uitgevoerd dat de uitkomsten tot verwarring hebben geleid. Deze uitkomsten zijn bovendien in juridische procedures gebruikt. Hoewel betrokkene geen inzicht in zijn eigen falen lijkt te hebben, is hij anderzijds ook nooit eerder tuchtrechtelijk veroordeeld.

De Accountantskamer 28 oktober 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:105

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2016_105