De inspecteur heeft op 2 april 2014 een aanslagbiljet inkomstenbelasting 2011 ten name van belanghebbende opgemaakt. Hij heeft de aanslag niet aan belanghebbende verzonden of uitgereikt aangezien hij niet over een adres beschikte. Vervolgens heeft belanghebbende op 22 maart 2019 een dwangbevel ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft hij bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2011. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Belanghebbende woonde van 2013 tot en met 2017 in Spanje en gedurende die periode was bij de Belastingdienst geen woon- of toezendadres bekend. Ingevolge de AWB treedt een besluit in werking nadat het bekend is gemaakt. De inspecteur stelt dat het aan belanghebbende was om zorg te dragen dat de Belastingdienst beschikt over zijn woon- of toezendadres. Naar het oordeel van de Rechtbank vindt deze stelling geen steun in het recht. Noch in de AWB, noch in de AWR is zo’n verplichting opgenomen.

Naar het oordeel van de Rechtbank zijn het aanslagbiljet en de heffingsrente- en boetebeschikkingen nooit bekendgemaakt aan belanghebbende. De AWB bepaalt dat in gevallen waarin toezending of uitreiking volgens de hoofdregel niet mogelijk is, de inspecteur het op een andere wijze bekend moet maken. Dat wil zeggen dat op de inspecteur de verplichting rust om te zoeken naar een andere geschikte wijze van bekendmaken. Nu de inspecteur dit niet heeft gedaan kunnen de aanslag en de heffingsrente- en de boetebeschikkingen volgens de rechtbank geen rechtsgevolgen  hebben.

De Rechtbank is verder van oordeel dat de inspecteur belanghebbendes bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar vernietigen. Vervolgens heeft de Rechtbank ambtshalve onderzocht of de bevoegdheid om een aanslag en een bestuurlijke boete op te leggen door tijdsverloop zijn vervallen. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag over het jaar 2011 kwam te vervallen na 3 jaar, te verlengen met de termijn waarvoor uitstel voor het indienen van aangifte is verleend, in dit geval 13 maanden. De aanslag is na deze termijn, die eindig op 31 januari 2016, bekend gemaakt. Dit brengt de Rechtbank tot het oordeel dat de aanslag voor het jaar 2011, de heffingsrente en de boetebeschikking niet zijn vastgesteld binnen de gestelde termijn en dat zij alle moeten worden vernietigd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:2801