Naar het oordeel van de Rechtbank heeft verdachte zich – met medeverdachte, die zijn boekhouder en adviseur was – gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffing te doen. Uiteindelijk hebben zij een nadeel voor de maatschappij veroorzaakt van tenminste € 229.215,18. Daarnaast heeft verdachte zich als administratieplichtige schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen. Daarmee heeft verdachte het de fiscus onmogelijk gemaakt te controleren of hij aan zijn belastingverplichtingen heeft voldaan.
Ten gunste van de verdachten heeft de Rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden dat zij door gelden te alloceren op een G-rekening wel de intentie hebben gehad om de achterstallige belasting uiteindelijk te betalen, naar eigen zeggen via suppleties als de administratie weer op orde zou zijn. Uit het dossier blijkt dat ook voldoende saldo op deze rekening heeft gestaan, maar dat andere aanslagen door de Belastingdienst met het saldo van deze rekening zijn verrekend. Daarin ziet de Rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten. Strafverzwarend heeft de Rechtbank het niet voldoen aan de administratieplicht meegewogen.
Vervolgens heeft de Rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de zeldzame auto-immuunziekte waarmee verdachte kampt en de fysieke beperkingen die hij daarvan ondervindt en die de Rechtbank ter zitting zelf heeft waargenomen. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte (mede) als gevolg van zijn ziekte verdovende middelen (als pijnstiller) is gaan gebruiken, wat echter zo problematisch werd dat verdachte zijn zakelijke verantwoordelijkheden heeft genegeerd en financiële middelen aan zijn ondernemingen heeft onttrokken om in zijn verslaving te kunnen voorzien. De reclassering adviseert voor verdachte een meldplicht, ambulante behandelverplichting en de verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening.
De Rechtbank overweegt dat het in het geval van verdachte, die niet eerder is bestraft voor enig strafbaar feit, niet juist is om alleen vanwege zijn fysieke beperking een gevangenisstraf op te leggen in plaats van een taakstraf. Anderzijds kan vanwege de ernst van de feiten van een geheel voorwaardelijke straf of geldboete geen sprake zijn.
Alles afwegende en rekening houdend met de straf die aan medeverdachte is opgelegd, acht de Rechtbank daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 150 uur passend en geboden.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2019:2860