Bewezen verklaard is dat verdachte zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het door een goede doelenstichting opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting. Verdachte, voorzitter van de stichting, heeft op basis van valse facturen onterecht voorbelasting geclaimd en omzetbelasting teruggevraagd over het tweede kwartaal van 2016. De stichting had daarop geen recht, omdat de inkopen van kantoorartikelen in werkelijkheid nooit hadden plaatsgevonden. In andere tijdvakken is voorbelasting teruggevraagd terwijl daaraan geen inkoopfacturen ten grondslag lagen.

Als gevolg van het handelen van verdachte hebben de Staat en de Europese Unie een belastingnadeel van € 257.848 geleden. Dit bedrag is enerzijds gebaseerd op het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het doen van 22 onjuiste aangiften omzetbelasting in de bewezenverklaarde periode en anderzijds op het nadeel dat in de daaraan voorafgaande periode is ontstaan door het indienen van onjuiste aangiften.

Hoewel in de tenlastelegging slechts 5 aangiften zijn gespecificeerd en bewezen zijn verklaard, is het Hof van oordeel dat bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het nadeel dat is ontstaan als gevolg van het indienen van alle onjuist gedane aangiften van de stichting. Uit het procesdossier blijkt dat sprake is van een identiek fraudepatroon. De fiscus is als financier gebruikt voor eigen geldelijk gewin. Niet aannemelijk is geworden dat (het overgrote deel van) de onterecht ontvangen gelden zijn geschonken aan goede doelen in Afrika, al doet dit niet af aan de ernst van de belastingfraude.

Verdachte is volgens het Hof nog steeds niet doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag. Aanvankelijk gaf verdachte geen volledige openheid van zaken over de fictieve aankopen. Aan de onjuiste aangiften omzetbelasting liggen dan ook valse facturen ten grondslag of ontbreken de benodigde facturen. Pas na doorvragen ter zitting heeft verdachte erkend dat hij de inkopen, waarvoor hij voorbelasting heeft teruggevraagd, nimmer heeft verricht.

Het Hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:3313