Lag bij het voeren van een bezwaar- of beroepsprocedure voorheen de voornaamste focus op het bestrijden dan wel onderbouwen van de materiële belastingheffing, in de tegenwoordige tijd zijn de regelen der proceskunst steeds meer een waardig onderdeel van de beslechting van het geschil in fiscalibus geworden. Dat geldt zowel voor de heffer als de fiscaal professional die de belastingplichtige vertegenwoordigt. Ter zitting bij de belastingrechter treffen we ter bijstand van de inspecteur steeds vaker een procesdeskundige. Ook uit memo’s van de Belastingdienst wordt duidelijk dat het belang van een goede procesvoering hoog in het vaandel staat. Kortom, aanleiding om de fiscale procesvoering aan de hand van een echt geschil uiteen te zetten.

Dat hebben kantoorgenoten gedaan in het Ars Aequi ‘Procesdossier in fiscaalrechtelijke zaken’. Daarin is aan de hand van de casus, die uitmondde in het arrest van de Hoge Raad dat handelde over het gebruik van boven de snelweg geïnstalleerde ANPR-camera’s ten behoeve van de belastingheffing, het fiscale procesrecht beschreven. Middels echte processtukken wordt de lezer door het bezwaar en beroepslandschap geloodst. Ten aanzien van de diverse stadia in het geding wordt de toepasselijke wetgeving en jurisprudentiële invulling daarvan toegelicht. Kortom, handvatten voor de praktijk!

Recht in beweging

Dat het fiscale procesrecht continu in beweging is, blijkt wel uit het gegeven dat na de verzending van het Procesdossier naar de drukker de rechtspraak niet heeft stilgestaan. Een voor de bezwaarfase belangrijk arrest wees de Hoge Raad op 18 augustus 2023. In deze zaak was zowel de toezendplicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de orde, als het recht op een hoorzitting.

In geschil was een naheffingsaanslag parkeerbelasting die de rechtbank ondanks de materiele beroepsgronden van belanghebbende in stand liet. In de procedure bij het hof was ook een formele kwestie aan de orde. Belanghebbende had kennelijk geklaagd dat hem in de bezwaarfase ex artikel 7:4 lid 2 Awb niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren toegezonden. Het hof overwoog dienaangaande dat een bestuursorgaan niet in algemene zin verplicht is in de bezwaarfase de stukken van het geding aan de belanghebbende toe te sturen, “in de bezwaarfase geldt ter zake van de op de zaak betrekking hebbende stukken slechts een (passief) inzagerecht, en wel in het kader van het hoorgesprek”.

Vervolgens stelt het hof vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift geen verzoek om te worden gehoord heeft opgenomen en vervolgt:

“Op grond van artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet, geschiedt de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), als waren het rijksbelastingen. Dit betekent dat op grond van artikel 25 van de Awr en in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, een belanghebbende alleen op zijn verzoek wordt gehoord. Anders dan belanghebbende meent, was de heffingsambtenaar niet gehouden hem op grond van onderdeel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB) en in afwijking van artikel 25 van de Awr in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het BFB is immers slechts verbindend voor de Rijksbelastingdienst en niet voor gemeentelijke heffingsambtenaren (vgl. Gerechtshof Amsterdam 4 maart 2021, nr. 19/01636, ECLI:NL:GHAMS:2021:964, r.o. 5.1). Dit betekent dat de heffingsambtenaar aan de hand van het bezwaarschift op het bezwaar kon beslissen.”

Hieruit blijkt onder andere dat we in rijksbelastingzaken ten aanzien van het hoorrecht ‘verwend’ zijn. De inspecteur dient de bezwaarmaker, ook als hij daarom niet heeft verzocht, expliciet in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.

Belanghebbende had in casu voorts nog gesteld dat de heffingsambtenaar zou zijn gehouden het verzoek om toezending van de stukken op te vatten als een verzoek om te worden gehoord. Die stelling berustte naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van artikel 7:4 Awb.

De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof omtrent het inzagerecht bekrachtigd. Daarbij neemt hij nog in aanmerking dat in deze zaak artikel 5:49 Awb niet van toepassing is omdat geen bestuurlijke boete is opgelegd. Indien dat wel het geval was geweest, stelt op basis van het eerste lid van deze bepaling de inspecteur de boeteling desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het (voornemen tot het) opleggen van de bestuurlijke boete berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen. Dit recht geldt dus al voorafgaand aan de bezwaarfase en is daarmee niet gekoppeld aan het hoorgesprek. Op 1 juli 2022 heeft de staatssecretaris de ‘Handreiking inzage boetedossier’ openbaar gemaakt naar aanleiding van een Woo-verzoek. Daaruit kan overigens worden afgeleid dat het inzagerecht niet ongeclausuleerd wordt geacht, maar dat ruimte bestaat voor anonimisering of zelfs onthouding.

Ten aanzien van het ‘schonen’ van het dossier in bezwaar zijn ook beleidsregels openbaar gemaakt. In de ‘Instructie bezwaarbehandeling MKB’ van de Belastingdienst is vermeld:

“als de indiener de op de zaak betrekking hebbende stukken wenst in te zien, beoordeel je vooraf of het dossier stukken bevat waarvoor je een beroep op geheimhouding wegens een gewichtige reden wilt doen. Je betrekt hierbij de VTA formeel recht. De desbetreffende stukken verwijder je uit het dossier en bewaar je in een apart mapje. Je stel de indiener hiervan expliciet op de hoogte. Als er discussie is over welke stukken tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren, overleg je hierover met de VTA formeel recht.”

Digitale wereld en wijze van kennisneming

In een overweging ten overvloede merkt de Hoge Raad in het recente arrest voorts nog op dat terinzagelegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken óók langs elektronische weg kan plaatsvinden, in het bijzonder indien het gaat om in elektronische vorm vastgelegde gegevens. “Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door de belanghebbende langs elektronische weg toegang tot die bestanden te verlenen, bijvoorbeeld via een hiertoe ingericht webportaal. Het is aan het bestuursorgaan om een keuze te maken op welke van de verschillende mogelijke wijzen het in een concreet geval inzage in stukken verleent. Bij het maken van die keuze dient het bestuursorgaan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen.”

Daaraan voegt de Hoge Raad nog toe dat met toezending (digitaal of papier) is voldaan aan de strekking van het inzagerecht. Het inzagerecht ex artikel 7:4, lid 2 Awb strekt namelijk ertoe te vermijden dat het bestuursorgaan zijn beslissing op bezwaar doet steunen op informatie die de betrokken belanghebbenden niet hebben kunnen kennen. Als daaraan is voldaan middels toezending kan de inspecteur niet worden tegengeworpen dat hij de stukken niet ter inzage heeft gelegd.

Praktisch

Procesrecht staat niet stil, dat blijkt maar weer uit deze zaak. Les voor nu is dat voor het verkrijgen van inzage in bezwaar een hoorzitting benodigd is. In rijksbelastingzaken dient de inspecteur moeite te doen de belanghebbende of zijn gemachtigde daarvoor uit te nodigen. Praktisch lijkt het dus voor de hand liggend eerst de inzage te plannen, of op basis daarvan dan nog behoefte bestaat aan de hoorzitting kan vervolgens worden bezien. Op voorhand naar aanleiding van een uitnodiging reageren met: ‘Beste Inspecteur, u hoeft me niet te horen’, snijdt het recht op inzage dus af.

Tenslotte, interesse in de ontvangst van het ‘Procesdossier in fiscaalrechtelijke zaken’ mail dan naar info@debontadvocaten.nl