Anders dan de rechtbank is het College van beroep voor het bedrijfsleven van oordeel dat het enkele feit dat het accountantskantoor zicht had op de inkomstenstromen van het zorgbureau en geen reden had om te twijfelen aan de legale herkomst van deze gelden, niet uitsluit dat op grond van andere aanwijzingen aanleiding kan zijn voor het oordeel dat sprake is van een hoger risico op witwassen.

Volgens het BFT heeft het accountantskantoor niet voldaan aan de verplichting tot het monitoren van de relatie, het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties met betrekking tot een zorgbureau en de holding.

Bij het zorgbureau zijn in de jaren 2013 tot en met 2016 aanzienlijke bedragen contant opgenomen (in 2013 ruim € 110.000, in 2014 meer dan € 100.000, in 2015 bijna € 78.000 en in 2016 bijna € 19.000). De contante opnames werden in rekening-courant geboekt. Volgens het BFT had het accountantskantoor vanwege deze opnames en het feit dat het hier om een zorgbureau ging, moeten onderkennen dat sprake was van een hoger risico op witwassen.

Het accountantskantoor stelde dat het – aan de hand van onder meer de indicatiebesluiten van de zorgcliënten, de door hen getekende werkbriefjes voor de ontvangen zorg en de uitgeschreven en betaalde facturen – concreet zicht had op alle inkomende geldstromen bij het zorgbureau en dat deze volledig zijn verantwoord in de administratie.

Het BFT heeft volgens het College terecht aangevoerd dat ook wanneer geen onduidelijkheid bestaat over de legale herkomst van contant opgenomen gelden, er nog steeds sprake kan zijn van een hoger risico op witwassen en van ongebruikelijke transacties. Het College ziet in de contante opnames en de omstandigheid dat deze transacties niet gebruikelijk zijn bij een zorginstelling, onvoldoende aanwijzing dat de gelden afkomstig zijn van enig misdrijf. Het accountantskantoor had daarvoor ook geen aanwijzingen. Het BFT heeft de verweten overtredingen van de Wwft, voor zover het gaat om het zorgbureau, niet buiten redelijke twijfel aangetoond.

Ten aanzien van de holding ziet het College wel voldoende grond voor een boete. Volgens het College had het accountantskantoor moeten onderkennen dat sprake was van een hoger risico op witwassen en een ongebruikelijke transactie moeten melden. Daartoe acht het College van belang dat (i) de investering in onroerend goed niet past binnen de normale bedrijfsuitoefening, (ii) deze investering ook niet op naam van de vennootschap stond en (iii) de investering tot een vordering leidde die heeft bijgedragen aan overschrijding van het plafond in de rekening-courant verhouding.

Het College ziet aanleiding om de boete te matigen en acht een boete van € 2.000 passend en geboden.

CBb 8 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:106.