Belanghebbende drijft een groothandel in elektronische apparatuur en software. Ten aanzien van intracommunautaire leveringen heeft zij het nihiltarief toegepast. Zij heeft in haar aangifte verzocht om een teruggaaf van voorbelasting, welke in eerste instantie door de inspecteur is gehonoreerd. Nadat de directeur van belanghebbende strafrechtelijk werd veroordeeld wegens btw-fraude heeft de inspecteur nageheven.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch hield de naheffingsaanslag in stand. In cassatie oordeelde de Hoge Raad dat de hofuitspraak op verschillende punten onjuist was (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:BW5378) en stelde aan het Hof van Justitie een prejudiciële vraag. Deze heeft de vraag echter niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen voor verdere behandeling (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:440). Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het nultarief ter zake van de intracommunautaire leveringen moet worden geweigerd indien het verwijzingshof vaststelt dat belanghebbende wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden stelt op basis van de feiten en omstandigheden eerst vast dat sprake is van een btw-carrousel, met het doel om op onrechtmatige wijze belastinggeld aan de schatkist te onttrekken. Vervolgens overweegt het gerechtshof dat uit getapte telefoongesprekken blijkt dat de directeur van belanghebbende wetenschap had van het feit dat een constructie was opgezet om de Belastingdienst te misleiden en hier voordeel uit te halen. Hij heeft naar het oordeel van het gerechtshof bewust aan de uitvoering daarvan meegewerkt, al dan niet door het aansturen van ondergeschikten. Het gerechtshof meent dat dit handelen aan belanghebbende moet worden toegerekend. De directeur heeft immers de bevoegdheid te bepalen welke transacties belanghebbende aangaat en onder welke voorwaarden en hoe deze transacties administratief worden verwerkt. Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de directeur dat belanghebbende haar verplichtingen jegens de Belastingdienst nakomt. Voorts blijkt uit het onderzoek dat belanghebbende financieel voordeel heeft genoten van de onderhavige transacties, als gevolg van het niet betalen van btw.

Het gerechtshof concludeert op basis van het voorgaande dat belanghebbende wist dat zij deelnam aan een carrousel die was gericht op btw-fraude. Belanghebbende dient derhalve het recht te worden ontzegd om het nultarief toe te passen op de onderhavige transacties.

Belanghebbende beroept zich evenwel op de bescherming van paragraaf 3 van Mededeling 38, waarin zorgvuldig handelende en voorzichtige belastingplichtigen worden beschermd. Het gerechtshof overweegt echter dat belanghebbende, nu zij voor eigen gewin heeft meegewerkt aan fraude, te kwader trouw is, zodat de bescherming van Mededeling 38 aan haar moet worden ontzegd. Ook een beroep van belanghebbende op bij haar gewekt vertrouwen door het afgeven van de teruggaafbeschikking door de inspecteur moet om eenzelfde reden worden afgewezen.

Het gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 november 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:9284