Belanghebbenden zijn een smokkelaar en helikopterpiloot die in het Verenigd Koningrijk allebei zijn veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf vanwege het smokkelen van grote hoeveelheden harddrug naar dat land per helikopter. Niet is in geschil dat belanghebbenden in 2016 binnenlands belastingplichtig zijn in Nederland. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van de aanhouding van belanghebbenden in het Verenigd Koninkrijk. Op basis van de aangetroffen harddrugs bij aanhouding legt de inspecteur aan beiden een aanslag IB/PVV 2016, met als inkomsten uit ROW een bedrag van € 2.994.000 (op basis van de inkoopwaarde van de drugs) en 100%  vergrijpboeten van elk meer dan € 1,5 mio op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant buigt zich in beide zaken over onder meer de vraag of belanghebbenden de vereiste aangifte hebben gedaan, het ROW en de vergrijpboeten juist en terecht zijn vastgesteld.

In de zaak van de ‘smokkelaar’ is in geschil of hij de uitnodiging en de aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen. De verzending daarvan staat niet ter discussie. Het standpunt van de smokkelaar is dat hij de uitnodiging en de aanmaning niet heeft ontvangen, omdat deze naar een onjuist adres zijn verzonden. De aanmaning is door de smokkelaar ontvangen in de gevangenis in het Verenigd Koningrijk, terwijl de uitnodiging en herinnering tot het doen van aangifte werden naar diens BRP-adres werden gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de smokkelaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kenbaar heeft gemaakt de post van de Belastingdienst niet op zijn BRP-adres te willen ontvangen. De rechtbank concludeert dat de smokkelaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan en de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard.

De piloot heeft wél aangifte gedaan over het jaar 2016. De inspecteur meent echter dat de piloot niet de vereiste aangifte heeft gedaan omdat de piloot de genoten inkomsten uit de handel in drugs niet heeft aangegeven. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur – gelet op de inhoud van het dossier – (naar normale bewijsregels) niet aannemelijk heeft gemaakt dat de piloot inkomsten heeft genoten ter grootte van de inkoopwaarde van de aangetroffen drugs. Daarbij merkt de rechtbank op dat – zouden er inkomsten en kosten in aanmerking worden genomen – de kostenaftrekbeperking van artikel 3.14 lid 1 sub d IB niet van toepassing is geweest omdat de piloot niet is veroordeeld door een Nederlandse strafrechter. Het feit dat de straf in Nederland wordt uitgezeten doet hier niet aan af, omdat de omzetting van de straf een beslissing is van de Minister van Rechtsbescherming. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen naar nihil en vernietigt de vergrijpboete.

In de zaak van de smokkelaar blijft de gehele ROW-correctie in stand omdat de inspecteur het bedrag redelijk heeft geschat en de smokkelaar niet heeft doen blijken dat het geschatte inkomen onjuist is. Anders dan in de zaak van de piloot kan het oordeel van de rechtbank over artikel 3.14 lid 1 sub d IB de smokkelaar niet baten, nu bij de schatting van de inspecteur (al) is aangesloten bij de netto-opbrengst. De rechtbank vernietigt de vergrijpboete nu niet is gebleken dat de smokkelaar opzettelijk geen aangifte heeft gedaan. Het standpunt van de inspecteur dat ‘het een feit van algemene bekendheid is dat genoten inkomsten moeten worden aangegeven in een aangifte inkomstenbelasting’ is volgens de rechtbank onvoldoende.

(Smokkelaar) Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:433 https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:433

(Piloot) Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:432 https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:432