In de strafzaak die aan deze ontnemingsprocedure ten grondslag ligt, is vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Dit omvat (i) het omzetten van geldbedragen van in totaal ongeveer € 190.000, en (ii) het verhullen van de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen door de aankoop van auto’s ten behoeve van verhuur en verkoop. Het cassatiemiddel stelt onder meer dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is gemotiveerd, met name voor zover deze schatting het in de strafzaak als voorwerp van witwassen aangemerkte bedrag van € 190.000 omvat.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel – mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel als bedoeld in artikel 36e Sr – moet worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.

De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt.

Het hof heeft bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangenomen dat de betrokkene beschikte over een startkapitaal van ongeveer € 190.000, afkomstig uit enig misdrijf. Dit bedrag zou zijn aangewend voor de aanschaf van auto’s, waarmee de betrokkene door middel van verhuur en/of verkoop de werkelijke aard en herkomst van het geld heeft verhuld. Het hof heeft de waarde van de aangekochte auto’s bepaald op een totaalbedrag van € 305.833. Door dit volledige bedrag aan te merken als het wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft het hof ook het startkapitaal van € 190.000 beschouwd als onderdeel daarvan.

Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene door het omzetten van het startkapitaal – dat onderwerp is van de bewezenverklaarde witwaspraktijken – al een wederrechtelijk verkregen voordeel van ongeveer € 190.000 heeft behaald. Dit oordeel is echter niet begrijpelijk, aangezien het enkel gebruiken van dat bedrag voor de aanschaf van auto’s niet betekent dat het vermogen van de betrokkene met dit bedrag is toegenomen. Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verwijst zaak terug naar het hof Arnhem-Leeuwarden.

Hoge Raad 10 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1821

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2024:1821