Belanghebbende drijft een eenmanszaak die een groothandel drijft in rijst. Van 2009 tot 2011 zijn in totaal 70 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van gedopte bruine rijst of zilvervliesrijst en witte rijst gedaan. Het douanerecht voor zilvervliesrijst (GS-code 1006 20) is lager dan het tarief voor witte rijst (GS-code 1006 30). Aan belanghebbende is een UTB van bijna € 41.000 aan douanerechten opgelegd, omdat witte rijst zou zijn aangegeven als zilvervliesrijst.

De inspecteur heeft op basis van een controle na invoer vastgesteld dat zich in de zakken witte rijst bevond en is op basis hiervan tot de gevolgtrekking gekomen dat naast die aangifte, ook de andere aangiften onjuist waren. Het Hof volgt de inspecteur in deze gevolgtrekking, gezien de ter zake gehanteerde identieke verpakkingen en identieke vermeldingen op de handelsbescheiden. Belanghebbende stelt echter dat de verpakkingen voor de zilvervliesrijst niet zijn aangepast met het oog op kostenbesparing en dat een deel van de aangiften dus wel degelijk betrekking heeft op zilvervliesrijst.

 Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van de producenten van de rijst. Volgens deze verklaring is in de in geding zijnde periode zilvervliesrijst geleverd in verpakkingen die normaliter voor witte rijst werden gebruikt. Het Hof volgt de inspecteur in zijn stelling dat de verklaring van de fabrikant onaannemelijk is. Het gedurende zes jaren verpakken van zilvervliesrijst in zakken met een opdruk die duidt op witte rijst zou, zoals de rechtbank tevens heeft overwogen, verwarring opleveren in het verkeer tussen belanghebbende en zijn leverancier, alsmede voor de afnemers van belanghebbende. Ook het Hof is van mening dat belanghebbende hiertegenover onvoldoende heeft aangevoerd.

 Voorts heeft belanghebbende bij de rechtbank aangevoerd dat het op de website van de douane raadpleegbare gebruikstarief bij hem in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat indeling van de witte rijst diende plaats te vinden onder de tariefpost voor zilvervliesrijst. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen omdat belanghebbende als ervaren marktdeelnemer wist of had moeten weten dat voor de indeling en het tarief van belang is of sprake is van zilvervliesrijst of witte rijst. In dit verband heeft de rechtbank erop gewezen dat de aangiften werden verzorgd door een douane-expediteur, aan wiens kennis en ervaring hoge eisen worden gesteld. Het Hof gaat hierin mee en stelt dat een professionele marktdeelnemer de betreffende fout eenvoudig had kunnen ontdekken, gelet op het evidente verschil tussen zilvervliesrijst en witte rijst.

 Ook de overige gronden leiden niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover het één aangifte betrof. Het hoger beroep van de inspecteur wordt door het Hof gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt daarom vernietigd.

 Hof Amsterdam 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5004

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:5004