Een accountant [betrokkene] heeft (administratieve) werkzaamheden verricht voor een maatschap. Daarnaast heeft hij voor twee maten hiervan de aangiften inkomstenbelasting verzorgd. Binnen de maatschap is op een gegeven moment een conflict ontstaan tussen enkele maten, waarbij betrokkene werd gevraagd een financieel verslag op te stellen. Klager en de overige maten zijn het niet eens geworden over het concept-verslag van betrokkene.

Derden deskundigen hebben vervolgens het rapport getoetst en kwamen tot de conclusie dat het rapport op enkele punten gecorrigeerd diende te worden. Klager heeft vervolgens betrokkene aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de gemaakte beroepsfouten. Klager stelt onder meer dat betrokkene zich niet onafhankelijk heeft opgesteld en dat hij en/of de overige maten op slinkse wijze getracht hebben alle waarneemkosten voor rekening van klager te laten komen.

De Accountantskamer is van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat sprake was van opzettelijk (laat staan op slinkse wijze) handelen. Tot zover worden de klachtonderdelen dan ook ongegrond verklaard.

De Accountantskamer stelt evenwel dat betrokkene in zijn verweer eraan voorbij is gegaan dat hij zich had moeten afvragen wat zijn opdracht tot het maken van het financieel verslag precies inhield en welke bedreigingen voor de fundamentele beginselen met die opdracht gepaard gingen. Zeker omdat in het onderhavige geval er sprake was van ex-maten die een geschil hadden over de financiële afwikkeling van de maatschap en zich door advocaten lieten bijstaan. Daarnaast verrichte hij naast de werkzaamheden voor de maatschap, ook werkzaamheden voor twee van haar maten in privé.

Nu betrokkene heeft nagelaten om met zijn opdrachtgevers een duidelijke opdrachtomschrijving overeen te komen en zich kennelijk niet heeft gerealiseerd welke bedreigingen zich kunnen voordoen voor de naleving van de fundamentele beginselen van objectiviteit en deskundigheid en zorgvuldigheid, laat staan daartegen waarborgen heeft getroffen, heeft hij in strijd gehandeld met het conceptueel raamwerk van de VGC. De klacht wordt in zoverre dan ook gegrond verklaard.

De Accountantskamer legt de maatregel van waarschuwing op, daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene enerzijds door het niet signaleren van bedreigingen zich uitzonderlijk naïef heeft opgesteld en ook zijn rol ten opzichte van alle partijen onduidelijk heeft gemaakt. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

De Accountantskamer 28 oktober 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:106

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2016_106