Betrokkene is als partner-registeraccountant en bestuursvoorzitter van Ernst & Young Accountants LLP (hierna: EY Accountants)er voor verantwoordelijk dat binnen de organisatie een stelsel van kwaliteitsbeheersing geldt.
DNB heeft klager 1 (hierna: X1) een boete opgelegd van € 4.977.500 in verband met niet-toegestane nevenactiviteiten door de aan haar gelieerde klaagster 2 (hierna: X2). X1 heeft tegen dit besluit bij DNB bezwaar gemaakt omdat de hoogte van het door haar behaalde voordeel minder dan € 2 miljoen zou zijn. Haar standpunt in die procedure heeft ze onderbouwd met een door C opgesteld rapport (hierna: het rapport). EY Accountants heeft het rapport van C beoordeeld en daarover een rapport opgeleverd. Op basis van de bevindingen van EY Accountants neemt DNB de conclusie van C, dat het behaalde voordeel minder dan EUR 2 miljoen zou zijn, niet over.
Naar aanleiding van het rapport hebben klagers tegen betrokkene een klacht ingediend bij de Accountantskamer. In het klaagschrift houden klagers betrokkene op het niveau van het kwaliteitssysteem van EY Accountants verantwoordelijk voor de wijze waarop de opdracht is uitgevoerd.
Ter zitting is de Accountantskamer gebleken dat voor de adviesopdrachten die namens EY Accountants door niet-accountants worden uitgevoerd symptomatisch niet dezelfde borging van de kwaliteit geldt als voor adviesopdrachten die (zouden) worden uitgevoerd door accountants, terwijl cliënten over deze gevolgen van het toepasselijke kwaliteitssysteem niet duidelijk worden geïnformeerd. Betrokkene had hetna kennisneming daarvan moeten opvallen dat, zonder duidelijke in het kwaliteitssysteem op te nemen waarborgen, verwarring bij gebruikers het gevolg zou kunnen zijn. Aldus had een maatregel genomen moeten worden met als strekking dat bij dergelijke opdrachten duidelijk wordt vermeld dat zij worden of zijn uitgevoerd door niet-accountants en zonder dat de voor accountants geldende wet- en regelgeving van toepassing is. Omdat een dergelijke maatregel ontbreekt, kent het kwaliteitssysteem een (zonder meer kenbare) tekortkoming die strijdig is met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. In zoverre is de klacht naar het oordeel van de Accountantskamer gegrond.
Voorts is naar het oordeel van de Accountantskamer niet gebleken dat betrokkene, nadat hij daarop is aangesproken door klagers, tot stappen is gekomen om een maatregel te treffen om de door het rapport gewekte onjuiste, onvolledige of misleidende indruk weg te nemen. Daarom is de Accountantskamer met klagers van oordeel dat er sprake was van in ieder geval materieel onvolledige informatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de VGBA. Betrokkene had als de voor dit kwaliteitssysteem verantwoordelijke accountant een passende maatregel dienen te treffen, hetgeen hij, daartoe aangesproken, heeft nagelaten. Ook in zoverre is de klacht naar het oordeel van de Accountantskamer gegrond.
Aangezien betrokkene verantwoordelijk moet worden gehouden voor de opzet en werking voor het kwaliteitssysteem van EY accountants en naar aanleiding van onderhavige kwestie, daartoe door klagers aangesproken, geen maatregel (c.q. waarborg) in dit individuele geval heeft getroffen om de klaarblijkelijke, materiële onvolledigheden op te heffen, is de Accountantskamer van oordeel dat aan betrokkene een maatregel dient te worden opgelegd. De Accountantskamer acht alle omstandigheden van het geval afwegende dat kan worden volstaan met de maatregel van waarschuwing.
De Accountantskamer 6 september 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:59.
https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2019/ECLI_NL_TACAKN_2019_59