Een vereniging (klaagster) verzorgt de administratie voor één van de bij haar aangesloten leden op grond van een dienstverleningsovereenkomst. In verband met een tussen hen ontstaan geschil voert betrokkene, een partner bij een accountantskantoor, in opdracht van het lid (een stichting) een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de door de vereniging verrichte betalingen voor het lid.

De resultaten van het onderzoek heeft betrokkene in een rapport uiteengezet. De klacht behelst onder meer dat betrokkene niet in zijn rapport heeft vermeld hoe hij zijn werkzaamheden heeft verricht, noch welke opdracht aan zijn werkzaamheden ten grondslag heeft gelegen. Ook beklaagt klaagster zich over de wijze waarop betrokkene heeft gehandeld naar aanleiding van de door haar verstrekte reactie op het rapport.

De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene, op grondslag van de opdracht, onderzoek heeft gedaan naar de betalingen. Betrokkene heeft de grondslag van iedere betaling onderzocht, alsook wie daartoe opdracht heeft gegeven. De bewoordingen van de rapporten duiden niet op enige conclusie van betrokkene over de geconstateerde feiten. De Accountantskamer overweegt evenwel dat een accountant die weet dat een rapport mogelijk in een juridische procedure kan worden gebruikt, er zorg voor dient te dragen dat dit rapport de objectieve waarheidsvinding van de rechter niet belemmert. Dat moet zelfs indien de accountant een partijbelang dient.

Verder overweegt de Accountantskamer dat het rapport alle kenmerken lijkt te hebben van een rapport waarop NVCOS 4400 van toepassing is. Afgezien van de vraag of NVCOS 4400 de toepasselijke standaard had moeten zijn, vertoont het rapport zoveel gelijkenis met een dergelijke rapport dat de Accountantskamer deze standaard zal betrekken bij de vraag of betrokkene zich heeft gehouden aan de fundamentele beginselen die gelden voor elke accountant.

Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het verwerken van de reactie van klaagster in het rapport, stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene aan klaagster de mogelijkheid heeft gegeven om commentaar te leveren op het conceptrapport. Klaagster heeft bij brief zeven verschillende verzoeken tot aanpassing gedaan. Betrokkene heeft naar aanleiding van het eerste verzoek een opmerking verwerkt en voor het deel dat hij niet heeft gehonoreerd toegelicht waarom hij dat niet heeft gedaan. Ten aanzien van de andere opmerkingen heeft betrokkene volstaan met het toevoegen van omkaderde passages uit het verzoek van klaagster. In zijn verweerschrift heeft betrokkene gesteld dat hij, waar deze omkaderde passage niet aansloot op de bevindingen in rapport, hier melding van heeft gemaakt.

Deze werkwijze is naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende. Het is niet duidelijk om welke reden betrokkene wel of geen aanpassing heeft doorgevoerd. Daaraan doet niet af dat klaagster bekend was met deze wijze van het verwerken van opmerkingen en daarmee had ingestemd. Door onduidelijkheid te laten bestaan over de wijze waarop de opmerkingen van klaagster zijn verwerkt, zijn de bevindingen van betrokkene onvoldoende gemotiveerd. Hiermee heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

De Accountantskamer acht een waarschuwing in deze zaak passend en geboden, mede omdat haar niet van stellige onjuistheden in het rapport is gebleken en omdat de gebreken in het rapport geen nadelige gevolgen van enig gewicht hebben gehad.

De Accountantskamer 8 mei 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:31

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2017__31