Betrokkenen waren accountants en werkzaam voor een accountantskantoor, waarvan een der betrokkenen tevens bestuurder was. Het accountantskantoor deelde zowel het bedrijfspand als het secretariaat met een fiscaal advieskantoor. De klagers waren cliënten van één van de fiscalisten van het fiscale advieskantoor. De twee kantoren werkten ook zakelijk regelmatig samen.

De klacht behelst in de kern dat door de samenwerkingsconstructie tussen de twee kantoren, waarbij in dit geval de fiscalist accountantsdiensten inkocht bij betrokkenen, onduidelijkheid was wie er verantwoordelijk was voor de geleverde prestaties. Verder zouden betrokkenen ook privacygevoelige informatie in verkeerde handen hebben doen vallen en zouden klagers onder druk gezet zijn om de opdrachtbevestigingen voor het opstellen van de jaarrekeningen door betrokkenen te ondertekenen.

De Accountantskamer overweegt dat klagers voorafgaand aan het samenstellen van de jaarrekeningen geen persoonlijk contact hadden met betrokkenen. Ook tijdens de uitvoering van de opdracht hebben betrokkenen alleen contact gehad met de fiscalist, en niet met de opdrachtgevers zelf (klagers). Op grond van de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag (art. A-100.4 sub c. en e. VGC), alsmede het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (art. 2 sub d VGBA), dient de accountant voorafgaand aan de opdracht persoonlijk contact te hebben met de opdrachtgever, of een vertegenwoordiger, om zo op basis van eigen waarneming een oordeel te kunnen vormen over de bedrijfsactiviteiten.

Om dezelfde reden treft ook het verwijt dat betrokkenen niet mochten aandringen op het ondertekenen van de opdrachtbevestigingen, men mag immers niet verlangen dat men een opdrachtbevestiging ondertekend zonder eerst persoonlijk contact te hebben gehad met de verantwoordelijke accountant. De Accountantskamer laat daarbij in het midden of er druk op klagers is uitgeoefend om tot ondertekening over te gaan.

Ten aanzien van de privacygevoelige informatie, die door verkeerde adressering in onjuist handen terecht kwam, oordeelt de Accountantskamer echter dat dit niet te wijten is aan betrokkenen of aan de eindverantwoordelijke bestuurder van het accountantskantoor. Dit omdat de informatie een IB-aangifte betrof en de fiscale aangelegenheden onder verantwoordelijkheid van de fiscalist werden verricht. Ook de secretariaatswerkzaamheden op dat gebied werden door het advieskantoor doorbelast en werden dus onder de verantwoordelijkheid van de fiscalist verricht. Mede omdat de fiscalist via eigen tuchtrecht kan worden aangesproken, is er in casu geen grond de bestuurder en enige eindverantwoordelijke binnen de accountantspraktijk mede tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden dat de IB-aangiften van klagers in een onjuist geadresseerde envelop en derhalve bij de onjuiste cliënt terecht zijn gekomen.

De Accountantskamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond. De Accountantskamer stelt hierbij voorop dat het voornaamste vergrijp het gebrek aan persoonlijk contact met klagers was, omdat het hier gaat om één van de essentiële verplichtingen in het kader van een opdracht. Gelet op het feit dat aan betrokkenen nog niet eerder een maatregel is opgelegd, legt de Accountantskamer een waarschuwing op.

De Accountantskamer 27 maart 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:22

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_22