Appellant is als accountant verbonden aan een accountants- en belastingadviseurskantoor. In deze hoedanigheid was appellant verantwoordelijk voor het samenstellen van de jaarrekeningen van twee groepsvennootschappen, waarin projecten werden ondergebracht.

De klacht luidt dat appellant ten onrechte de jaarrekeningen van de vennootschappen heeft samengesteld op basis van continuïteit. In de procedure voor de Accountantskamer is vastgesteld dat er bij een van de vennootschappen sprake was van een negatief eigen vermogen en dat bij beide vennootschappen een aanzienlijk negatief liquiditeitssaldo aanwezig was. In de toelichting op de jaarrekening is hier echter geen aandacht aan besteed terwijl dat op grond van hoofdstuk 170 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ) wel had gemoeten. Tevens is er niet per vennootschap gekeken of deze duurzaam kon worden voortgezet, maar enkel naar de groep als geheel.

Appellant heeft volgens de Accountantskamer gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2, onder d, van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De Accountantskamer heeft aan appellant de maatregel van waarschuwing opgelegd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Appellant voert aan dat er slechts sprake was van een samenstellingsopdracht, geen controleopdracht, en dat daarom hoofdstuk 170 RJ vooral ten aanzien van de moedervennootschap zou moeten gelden. Tevens stelt appellant dat er voor dergelijke kleine entiteiten specifieke voorschriften gelden, waaraan appellant wel heeft voldaan door intensief overleg te voeren met de uiteindelijke eigenaren van de vennootschappen.

Het College stelt dat de handelingen van appellant, bestaande uit het samenstellen van de jaarrekening en het uitbrengen van een samenstellingsverklaring, onderworpen zijn aan de fundamentele beginselen uit de VGBA, alsmede aan de NVCOS 4410. Van belang is dat appellant, door geen toelichting te geven op het negatief eigen vermogen en de negatieve liquiditeitssaldo’s, niet vakbekwaam en zorgvuldig gehandeld heeft. Een dergelijke gerichte analyse per vennootschap ontbreekt. Dat beide vennootschappen uiteindelijk geconsolideerd zijn opgenomen in de jaarrekening van de moedervennootschap speelt daarbij geen rol. Volgens het College heeft de Accountantskamer terecht overwogen dat appellant, door dit niet te doen, in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (art. 2, sub d, VGBA). Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 10 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:88

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2017:88