In een keten van verschillende intracommunautaire leveringen is ten onrechte het 0%-tarief toegepast. Ten behoeve van deze leveringen maakte verdachte facturen valselijk op. Hem wordt het onjuist doen van aangiften omzetbelasting verweten, maar de Rechtbank spreekt hem voor dit ‘meest ernstige verwijt’ vrij, omdat hij niet over de vereiste kwalificatie beschikt.
Aan verdachte zijn drie feiten tenlastegelegd (i) het feitelijk leidinggeven aan dan wel (mede)plegen van het onjuist doen van aangiften omzetbelasting (ii), het medeplegen van valsheid in geschriften en (iii) het bezit van harddrugs. Voor feit 2 en 3 legt verdachte een bekennende verklaring af.
De Rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste feit, dat voldoende is gebleken dat verdachte wetenschap had van de bij de transacties aanwezige indicatoren voor btw-carrouselfraude en er in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op het onjuist toepassen van het 0%-tarief. Hoewel de verdachte volgens de Rechtbank de enige was die de onjuiste gegevens ten behoeve van de aangiften heeft aangeleverd, kan zijn handelen en opzet niet aan de rechtspersoon worden toegerekend. De verdachte was destijds namelijk geen bestuurder van de rechtspersoon of daar in dienst. Hij werkte via zijn eigen rechtspersoon op commissiebasis. Verder is niet gebleken dat de wijze waarop verdachte bij de transacties heeft geopereerd, bekend was bij de vennootschap. Dit betekent ook dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
De Rechtbank spreekt de verdachte vervolgens integraal vrij voor het eerste feit. Vanwege de bekennende verklaringen met betrekking tot het tweede en derde feit, acht zij deze feiten wettig en overtuigend bewezen. Bij het bepalen van de strafmaat wijkt de Rechtbank af van de oriëntatiepunten voor strafoplegging. Voor het bezit van de harddrugs vermelden die oriëntatiepunten een taakstraf van 80 uur. Wat betreft de vervalsing van de facturen en het ter beschikking stellen voor gebruik daarvan, heeft de Rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude. Daarbij is de Rechtbank gelet op de verklaring van verdachte uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 87.000. Bij dat benadelingsbedrag vermelden de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De Rechtbank kiest echter voor een taakstraf van 200 uur, omdat uit het dossier blijkt dat het benadelingsbedrag ten voordele zou zijn gekomen van de relaties van verdachte in Engeland. Het voordeel van verdachte was het bestendigen van die relaties.
Rechtbank Amsterdam 26 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2707