In deze fiscale strafzaakzaak wordt een bestuurder van een B.V. vervolgd voor feitelijk leidinggeven aan het (opzettelijk) niet doen van aangifte omzetbelasting. In eerste aanleg is hij voor dit feit bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Hof Den Bosch overweegt in hoger beroep dat de bestuurder verantwoordelijk is voor het naleven van fiscale verplichtingen. De bestuurder heeft ook erkend dat de vennootschap geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan voor het derde kwartaal van 2015. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte een adviseur had ingeschakeld om de aangiften te verzorgen.

Hoewel deze adviseur nalatig is geweest, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de aangifte niet werd ingediend. De verdachte heeft meerdere keren naar de voortgang geïnformeerd en kreeg telkens te horen dat eraan werd gewerkt.

Bovendien blijkt uit getuigenverklaringen dat de samenwerking met de adviseur werd beëindigd vanwege ontevredenheid en dat verdachte geen reden had om te vermoeden dat de aangifte niet zou worden ingediend. Het hof oordeelt dat de verdachte niet tekort is geschoten in zijn samenwerking met de adviseur en dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet heeft ingegrepen.

Op basis van deze overwegingen concludeert het hof dat het opzet van de verdachte op het niet doen van de belastingaangifte niet bewezen kan worden en spreekt de verdachte vrij.

Hof ’s-Hertogenbosch 11 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1368.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:1368