Een accountant die werkzaam was voor een B.V. wordt verdacht van fiscale fraude. Er zou er een valse creditfactuur zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie waardoor volgens het OM sprake is van valsheid in geschrift. Daarnaast zou de accountant feitelijk leiding hebben gegeven aan het door de B.V. niet voldoen aan de administratieplicht. Tegen de accountant is een strafbeschikking afgegeven. Hiertegen is de accountant in verzet gegaan en is vervolgens door de rechtbank veroordeeld tot 120 uur taakstraf. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt anders.
Volgens het hof is in casu geen sprake van gebruik maken van een vals geschrift. Het doel van het opnemen van de facturen in de administratie van het bedrijf zou zijn geweest om eventuele controlerende ambtenaren en de curator te misleiden. Van gebruik maken van een vals of vervalst geschrift in de zin van artikel 225 Sr kan echter alleen worden gesproken indien het geschrift zelf, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt immers dat onjuiste of valse stukken ook tot de administratie behoren. Van gebruik maken van een valse factuur kon naar het oordeel van het hof wel worden gesproken toen de bedrijfsadministratie van de B.V. – met daarin de valse creditfactuur – ter beschikking werd gesteld aan de curator. De accountant heeft echter verklaard dat hij op 10 maart 2018 uit dienst is getreden en dit betekent volgens het hof dat de accountant niet betrokken kan zijn geweest bij het verstrekken van bedrijfsadministratie inclusief de valse creditfactuur aan de curator aangezien dit heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het gebruik maken van een valsheid in geschrift.
Ten aanzien van de administratieplicht heeft een getuige beschreven dat de accountant juist door de B.V. is ingehuurd om de administratieve kant van de B.V. op orde te brengen. De getuige heeft met de accountant afgesproken dat de administratie van de onderneming eind 2016 ‘up to date’ zou zijn. Hieruit leidt het hof af dat één van de taken van de accountant was de administratie op orde te brengen. Kennelijk is de accountant in 2016 en 2017 daar niet, althans in elk geval onvoldoende, in geslaagd. Nu de accountant door de B.V. mede was ingehuurd om de administratie op orde te brengen en toen dat in 2016 niet snel genoeg lukte ook de getuige is aangetrokken, kan niet gezegd worden dat het opzet van de B.V. er op gericht was de administratie zodanig te voeren dat er een niet sluitende administratie over de boekjaren 2016 en 2017 was waardoor niet aan de fiscale verplichtingen voldaan kon worden. Laat staan dat de accountant daaraan feitelijk leiding heeft gegeven dan wel het feit heeft medegepleegd. De accountant spande zich er juist voor in om de administratie op orde te krijgen.
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de accountant vrij van alle feiten.
Hof ’s-Hertogenbosch 21 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3893
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:3893