Appellant is een advocaat die namens verschillende partijen (collectieve) acties voert tegen Spaarbeleg / Aegon Garantiefonds inzake een beleggingsfonds. Appellant heeft aan betrokkene de opdracht verleend een rapport op te stellen, onder meer over de vraag of het fonds daadwerkelijk belegde in obligaties of slechts in opties op obligaties. Appellant heeft na het uitbrengen van het rapport een klacht ingediend tegen betrokkene en is vervolgens in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de Accountantskamer.

De belangrijkste klacht is dat betrokkene in het rapport willens en wetens onjuiste informatie zou hebben opgenomen en relevante tekstonderdelen zou hebben weggelaten, met als kennelijke doel om appellant en anderen die van het rapport kennis zouden nemen te misleiden en te bedriegen.

Het College, in navolging van de Accountantskamer, stelt dat de stelling van appellant – dat niet in obligaties is belegd – niet zonder meer uit de beschikbare stukken volgt. Het College overweegt verder dat een accountant niet alleen het belang van zijn opdrachtgever, maar ook het algemeen belang dient. Dit betekent dat de accountant ervoor dient te zorgen dat zijn rapportage de waarheidsbevinding niet belemmert doordat deze te zeer is gericht op het belang of het standpunt van de opdrachtgever.

Verder is het College van oordeel dat betrokkene tot de door hem geformuleerde conclusies had kunnen komen. Tevens is niet vast komen te staan dat zijn conclusies stelliger hadden kunnen zijn zonder in strijd te komen met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Betrokkene mocht zich op het standpunt stellen dat slechts na verder onderzoek van de administratie van het fonds meer duidelijkheid kon worden gegeven. De stelling dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding of bedrog zijn volgens het College onvoldoende onderbouwd en treffen daarom geen doel.

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.

College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2017:26

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2017:26