De Rechtbank veroordeelt verdachte, een voormalig oncoloog en hoogleraar, wegens het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2013 en gewoontewitwassen.

De Rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte – in zijn hoedanigheid als afdelingshoofd Oncologie – betalingen ontving van de farmaceutische industrie in welk verband hij contracten sloot om nieuwe medicijnen te testen. De Rechtbank merkt deze betalingen aan als inkomsten. Deze betalingen zijn door verdachte gestort op verschillende Luxemburgse bankrekeningen die hij niet heeft vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting. Op basis hiervan acht de Rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting 2003 tot en met 2014 heeft gedaan door niet te vermelden dat hij deze inkomsten ontving op zijn Luxemburgse bankrekeningen en dat hij uit dat vermogen rendement genoot.

Ten aanzien van het tenlastegelegde gewoontewitwassen is de Rechtbank van oordeel dat niet meer nauwkeurig is te achterhalen welk deel van het saldi op deze rekeningen afkomstig is van betalingen door de farmaceutische industrie en welk deel het resultaat is van vermogensaanwas door rendement en beleggingen. Dit heeft tot gevolg dat het gehele vermogen van verdachte dat van de Luxemburgse bankrekeningen is opgenomen, dient te worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig. Verdachte heeft, nadat hij het geld contant – en dus buiten zijn Nederlandse bankrekeningen om – had opgenomen en naar Nederland had vervoerd, dit geld in zijn woning verborgen. Vervolgens heeft hij dit contante geld aan anderen gegeven en hen daarmee giraal betalingen voor hem of aan hem laten doen. Door deze combinatie van handelingen heeft verdachte aan het zicht van de autoriteiten onttrokken dat hij betalingen deed met illegaal vermogen en/of gepoogd dat vermogen een legale titel te geven.

Anders dan door de officier van justitie is betoogd, acht de rechtbank niet bewezen dat het gehele Nederlandse vermogen van verdachte door vermenging gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is geworden. Bewezen kan worden dat een deel van het criminele, contante vermogen van verdachte uiteindelijk – al dan niet via anderen – op zijn bankrekeningen terecht is gekomen. Nu uit het dossier blijkt hoeveel geld verdachte contant van de Luxemburgse bankrekeningen heeft opgenomen, hoeveel hij zelf op zijn bankrekening heeft gestort en hoeveel geld er in de ten laste gelegde periode door anderen op zijn bankrekening is overgemaakt, is nog wel voldoende individualiseerbaar welk deel van het vermogen van verdachte van misdrijf afkomstig is en welk deel een legale herkomst heeft.

De Rechtbank oordeelt in het kader van de strafmaat dat verdachte zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. Hoewel de omvang van het belastingnadeel niet precies kan worden vastgesteld, is aannemelijk dat dit ten minste € 1.000.000 bedraagt.

De Rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte – een hoog opgeleide man – wel gebruik heeft willen maken van de inkeerregeling, maar dit niet heeft gedaan omdat hij als digibeet niet kon achterhalen hoe die inkeerregeling werkte. In strafmatigende zin weegt de Rechtbank mee dat verdachte volledig aan het FIOD-onderzoek heeft meegewerkt.

Alles afwegende is de Rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het feit dat er media-aandacht is geweest is inherent aan de verantwoordelijke, voorbeeldfunctie die de verdachte heeft bekleed. Dat verdachte op leeftijd is, doet niet af aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nu verdachte fysiek in staat is om een gevangenisstraf te ondergaan. De Rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 18 maanden.

Rechtbank Amsterdam, 25 november 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2015:8340